ECLI:NL:GHARL:2019:3535

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
18/00456
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op bijdrage uit het BTW-compensatiefonds voor sportaccommodaties ter beschikking gesteld aan scholen

In deze zaak heeft de Gemeente [X] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het verzoek om een aanvullende bijdrage uit het BTW-compensatiefonds (BCF) voor het jaar 2014 werd afgewezen. De Gemeente had verzocht om een bijdrage van € 36.908, maar de Inspecteur van de Belastingdienst weigerde deze bijdrage. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de Gemeente in hoger beroep ging. De zaak werd behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2019.

De Gemeente stelt dat zij 10 sportaccommodaties ter beschikking stelt voor bewegingslessen aan basisscholen en deze ook verhuurt aan sportverenigingen en derden. De centrale vraag in deze procedure is of deze sportaccommodaties kunnen worden aangemerkt als gemeenschapsvoorzieningen, waarvoor recht op een bijdrage uit het BCF bestaat. Het Hof oordeelt dat de sportaccommodaties geen gemeenschapsvoorzieningen zijn, omdat het gebruik ervan beperkt is tot een bepaalde groep en niet toegankelijk is voor het algemene publiek.

Het Hof verwijst naar de wetsgeschiedenis en eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat gemeenschapsvoorzieningen voor iedereen toegankelijk moeten zijn. De sportaccommodaties zijn niet voor iedereen toegankelijk en de Gemeente heeft geen recht op een bijdrage uit het BCF. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 24 april 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00456
uitspraakdatum: 24 april 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Gemeente [X](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 april 2018, nummer AWB 16/4173, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2014 verzocht om een aanvullende bijdrage uit het BTW-compensatiefonds (hierna: BCF) van € 36.908. De Inspecteur heeft bij beschikking de bijdrage geweigerd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de beschikking ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende stelt 10 sportaccommodaties ter beschikking voor de bewegingslessen van de op haar grondgebied gelegen scholen in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs, en verhuurt deze daarnaast aan sportverenigingen en individuele gebruikers.
2.2.
Het aantal klokuren bewegingslessen waarop een basisschool recht heeft, wordt bepaald op basis van het aantal leerlingen. De basisscholen betalen voor het gebruik van de sportaccommodaties geen vergoeding. Belanghebbende betaalt de kosten vanuit de bijdrage die zij van het Rijk ontvangt vanuit het Gemeentefonds.
2.3.
Belanghebbende heeft de openbare basisscholen op afstand gezet. Het bestuur van deze basisscholen is in handen van Stichting [A] .

3.Geschil

In geschil is of belanghebbende recht heeft op een bijdrage uit het BCF voor de terbeschikkingstelling van de sportaccommodaties voor bewegingslessen op de basisscholen op haar grondgebied.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op het BTW-compensatiefonds (hierna: de Wet BCF) is voor een publiekrechtelijk lichaam of een regionaal openbaar lichaam het recht op een bijdrage uit het BCF uitgesloten voor omzetbelasting die in rekening is gebracht voor de in artikel 3 van de Wet BCF bedoelde leveringen van goederen en diensten welke – anders dan in het kader van zijn onderneming – worden gebezigd om te worden verstrekt, verleend of ter beschikking gesteld aan een of meer individuele derden.
4.2.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet BCF is beoogd het recht op een bijdrage uit te sluiten voor omzetbelasting die in rekening is gebracht ter zake van geleverde goederen of diensten die, al dan niet na bewerking, aan anderen dan de compensatiegerechtigde ten goede komen voor feitelijk gebruik of verbruik (vgl. Kamerstukken II, 1999-2000, 27 293, nr. 3, p. 19, en Kamerstukken II, 1999-2000, 28 496, nr. 3, p. 3). Daarbij heeft de wetgever met de voorgestelde formulering “aan een of meer individuele derden” in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet BCF tot uitdrukking willen brengen dat het gaat om goederen en diensten die worden gebruikt voor activiteiten die de compensatiegerechtigde jegens individuele (rechts)personen verricht in het kader van haar publiekrechtelijke taken of incidenteel daarbuiten, en niet om goederen en diensten die worden gebruikt voor prestaties aan de collectiviteit van inwoners. De uitsluiting ziet niet op het aan iedereen ter beschikking stellen van gemeenschapsvoorzieningen, zoals openbare wegen, openbare parkeerplaatsen of voor iedereen toegankelijke parken en speelplaatsen.
4.3.
In het arrest van 2 december 2016, nr. 15/03158 (ECLI:NL:HR:2016:2725), heeft de Hoge Raad geoordeeld dat recht bestaat op een bijdrage uit het BCF voor zover het gemeenschapsvoorzieningen betreft. Van dergelijke voorzieningen mag iedereen gebruik maken. Het Hof leidt uit dit arrest af dat van belang is aan wie de voorzieningen feitelijk voor gebruik ter beschikking worden gesteld, en niet bij wie de aansprakelijkheid of de juridische titel berust. De sportaccommodaties waarop de onderhavige procedure ziet, zijn geen gemeenschapsvoorzieningen waarvan iedereen gebruik mag maken. Belanghebbende verhuurt de accommodaties immers volgens afspraak aan sportverenigingen en derden en stelt deze volgens rooster ter beschikking voor bewegingslessen van leerplichtige kinderen. De groep die op een bepaald moment – bij uitsluiting van anderen – van een sportaccommodatie gebruik mag maken, is bepaalbaar en beperkt tot de personen die tot deze groep horen. Anderen mogen op dat moment niet van deze accommodatie gebruik maken. Dit geldt ook voor zover belanghebbende de sportaccommodaties ter beschikking stelt voor bewegingslessen van basisschoolleerlingen. Voor zover de sportaccommodaties niet ter beschikking worden gesteld aan de scholen, verenigingen of derden, zijn deze accommodaties niet toegankelijk. Gelet hierop zijn de sportaccommodaties geen gemeenschapsvoorzieningen waarvan iedereen gebruik mag maken. Belanghebbende heeft voor de terbeschikkingstelling van deze accommodaties geen recht op een bijdrage uit het BCF.
4.4.
Belanghebbende heeft erop gewezen dat de gemeenschapsvoorzieningen die in de wetsgeschiedenis zijn genoemd (zie 4.1.) en de op- en afritten die het voorwerp vormden van het in 4.2. genoemde arrest van de Hoge Raad, evenmin gelijktijdig door iedereen kunnen worden gebruikt of voor iedereen toegankelijk zijn. Aan belanghebbende dient te worden toegegeven dat voor het gebruik van gemeenschapsvoorzieningen beperkingen kunnen gelden, zoals het gebruik van speelplaatsen die zijn bedoeld voor kinderen of het gebruik van openbare wegen door bestuurders en inzittenden van bepaalde vervoermiddelen. Dit doet echter niet af aan het oordeel dat de sportaccommodaties geen gemeenschapsvoorzieningen zijn. Het gebruik van de sportaccommodaties is gedurende een vastgelegde hoeveelheid tijd beperkt tot een bepaalde groep of identificeerbare personen, terwijl de beperkingen aan het gebruik van gemeenschapsvoorzieningen afhankelijk zijn van de aard of het doel van de gemeenschapsvoorziening.
4.5.
Subsidiair is in geschil of artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit BTW-compensatiefonds van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat de uitsluiting van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet BCF niet van toepassing is voor zover het goederen en diensten betreft die naar hun aard uitsluitend door het publiekrechtelijk lichaam of regionaal openbaar lichaam kunnen worden verstrekt, verleend of ter beschikking gesteld. Het Hof beantwoordt deze vraag ontkennend. De terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie is naar haar aard geen prestatie die alleen door een publiekrechtelijk lichaam of een regionaal openbaar lichaam kan worden verricht. Dat belanghebbende op basis van de Wet op het primair onderwijs verplicht is een accommodatie ten behoeve van bewegingslessen aan basisscholen beschikbaar te stellen, wijzigt de aard van de prestatie niet.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.I. van Amsterdam en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 24 april 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 april 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.