In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de vraag of belanghebbende aanspraak kan maken op een aftrek van giften die voortvloeien uit het afzien van een vrijwilligersvergoeding. Belanghebbende heeft in 2015 als penningmeester van de parochie [A] gefunctioneerd en heeft in zijn aangifte een bedrag aan giften opgevoerd, waarvan hij later heeft afgezien. De inspecteur heeft de aftrek van deze giften niet toegestaan, omdat hij van mening is dat belanghebbende geen recht had op de vergoeding en onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gemaakte kosten.
Tijdens de zitting op 19 maart 2019 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij onder andere een verklaring van de pastoor en bestuursleden van de parochie heeft overgelegd. Het Hof heeft echter geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk aanspraak heeft kunnen maken op een vergoeding en dat hij daarvan heeft afgezien. De inspecteur heeft terecht geen aftrek van giften toegestaan, omdat niet is komen vast te staan dat belanghebbende een reëel recht op uitbetaling had. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.
De beslissing van het Hof houdt in dat de aanslag in de inkomstenbelasting en de belastingrente zoals vastgesteld door de inspecteur, blijft staan. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.