ECLI:NL:GHARL:2019:3521

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
21-003881-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en vrijspraak openlijke geweldpleging met geslaagd beroep op noodweer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijk geweld tegen twee personen. De feiten vonden plaats op 20 juni 2015, toen de verdachte met een mes in het gezicht van de aangever stak tijdens een gewelddadig conflict. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van alle rechtsvervolging op basis van noodweer. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever, die een vuurwapen trok. Het hof oordeelde dat de verdachte met zijn handelen de grenzen van noodzakelijke verdediging niet had overschreden. De poging tot doodslag werd wettig en overtuigend bewezen, maar de verdachte werd niet strafbaar verklaard en ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er sprake kon zijn van medeschuld aan de zijde van de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003881-16
Uitspraak d.d.: 19 april 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden‑Nederland van 28 juni 2016 met parketnummer 16-706581-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag en het onder 2 ten laste gelegde openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van 16 maanden met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaart. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de gevangenneming van de verdachte beveelt. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. Tanoğlu, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 28 juni 2016, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege een geslaagd beroep op noodweer.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 20 juni 2015 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden‑Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [benadeelde] meermalen heeft gestoken in het hoofd, het gezicht, de rug en/of een arm, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2:
hij op of omstreeks 20 juni 2015 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden‑Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, te weten de [adres 2] , in elk geval op of aan een openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] en [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen (met kracht) slaan, stompen en schoppen tegen het hoofd en lichaam van die [benadeelde] en die [slachtoffer] , en het snijden en/of steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht, het hoofd, de rug en de arm, in elk geval in het lichaam van die [benadeelde] en die [slachtoffer] en het slaan met een honkbalknuppel tegen het lichaam van die [benadeelde] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs van het onder 1 ten laste gelegde

Verdachte wordt onder 1 verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag van [benadeelde] . Verdachte heeft erkend dat hij met een mes in de richting van [benadeelde] heeft gezwaaid en [benadeelde] met dat mes heeft geraakt. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij geen opzet had om [benadeelde] van het leven te beroven. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat – nu verdachte [benadeelde] heeft geraakt met een zwaaiende beweging met het mes en [benadeelde] aldus heeft gesneden in plaats van gestoken – er geen sprake was van een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van [benadeelde] . Van bewuste aanvaarding kan tevens geen sprake zijn, nu verdachte zich bevond in een hectische situatie, waarbij hij zijn handelen niet bewust heeft kunnen overdenken.
Het hof overweegt als volgt.
[benadeelde] heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] bij de woning van de vriendin van verdachte, [naam] , aanbelde omdat zij een sterke wietlucht roken in de woning van hun moeder. [1] Verdachte heeft verklaard dat hij zijn vriend, medeverdachte [medeverdachte] , belde toen de twee mannen bij hem aan de deur stonden en vreemd gedrag vertoonden. [medeverdachte] is met de auto naar verdachte toegekomen om hem te helpen. [2] Verdachte heeft verklaard dat hij in de vechtpartij die is ontstaan [benadeelde] met een mes in het gezicht heeft gestoken. [3] [benadeelde] heeft verklaard dat hij door verdachte werd geslagen. [benadeelde] voelde direct bloed vloeien op zijn gezicht en het bleek hem later dat hij op dat moment door verdachte met een mes moet zijn gestoken. [4] De arts constateerde bij [benadeelde] een snijwond op zijn wang. [5]
Met de rechtbank constateert het hof dat niet is gebleken dat verdachte willens en wetens [benadeelde] van het leven heeft willen beroven. De vraag die aldus aan het hof voorligt is of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [benadeelde] . Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval de dood van [benadeelde] – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft met een mes uitgehaald naar het gezicht van [benadeelde] . Verdachte heeft [benadeelde] met het mes in het gezicht geraakt, met een snijwond in de wang als gevolg. Het hof overweegt dat het hoofd een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Steekletsel in het gezicht kan leiden tot de dood. Het hof betrekt hierbij de specifieke omstandigheid van dit geval, namelijk dat verdachte in een hectische situatie op een ongecontroleerde wijze met een mes heeft uitgehaald naar het gezicht van [benadeelde] , waarbij verdachte ook de hals (en daarmee de halsslagader) van [benadeelde] had kunnen raken. Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen, en in het bijzonder gelet op de ongecontroleerdheid van zijn handelen en het uithalen naar het gezicht van [benadeelde] , willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [benadeelde] daardoor zou overlijden.
Het hof acht aldus de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag door met een mes in het gezicht van [benadeelde] te steken wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde

Verdachte wordt onder 2 verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, te weten [benadeelde] en [slachtoffer] . Het hof overweegt dat op grond van de aanwezige bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is geweest van het plegen van openlijk geweld door verdachte. Er was naar het oordeel van het hof – gelet op de vrijspraak in hoger beroep van medeverdachte [medeverdachte] van enig geweld door hem gepleegd richting [benadeelde] dan wel [slachtoffer] bij arrest van dit hof van heden – geen sprake van een gezamenlijk optreden in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Nu het bestanddeel “in vereniging” niet kan worden bewezen, zal het hof verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 20 juni 2015 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes die [benadeelde] heeft gestoken in het gezicht, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege een geslaagd beroep op noodweer, dan wel noodweerexces. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat [benadeelde] verdachte neerschoot met een pistool, waarop verdachte met een zwaaiende beweging met een mes [benadeelde] heeft geraakt. Deze afwerende gedraging van verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf door [benadeelde] . Mocht het hof van oordeel zijn dat wel sprake is van een overschrijding van deze grenzen, dan stelt de raadsvrouw dat deze overschrijding het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanval van [benadeelde] is veroorzaakt, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank heeft in het vonnis van 28 juni 2016 ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte onder andere overwogen:
“De rechtbank overweegt dat getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte een
woordenwisseling had met de jongens die bij zijn huis hadden aangebeld. Verdachte belde
vervolgens [medeverdachte] . Toen [medeverdachte] aan kwam lopen pakte [benadeelde] zijn vuurwapen.
Verdachte liep naar [benadeelde] toe om hem weg te duwen. Er ontstond een worsteling tussen
[benadeelde] en verdachte en tijdens die worsteling hoorde [getuige] twee knallen.
De rechtbank acht de verklaring van [getuige] betrouwbaar, omdat [getuige] bij de politie en bij de
rechter-commissaris consistent is geweest in zijn verklaringen. Daar komt bij dat zijn
verklaring de verklaring van verdachte ondersteunt. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] kwam aanrijden, dat [benadeelde] toen een pistool pakte en op hem schoot en dat hij daarna met een mes verdachte[ [benadeelde] ; red. hof]
stak. De rechtbank volgt dan ook deze verklaringen. De verklaring van [benadeelde] dat hij pas tijdens de worsteling met verdachte toen hij door verdachte werd geslagen/gestoken zijn vuurwapen heeft gepakt en hij toen pas heeft geschoten, wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel in het dossier. De verklaring van [benadeelde] dat hij tijdens de worsteling met [verdachte] zijn vuurwapen uit zijn tasje dat om zijn schouder hing pakte en het vuurwapen vervolgens tijdens de worsteling doorlaadde is ook niet geloofwaardig. Niet valt in te zien hoe [benadeelde] dat met één hand tijdens de worsteling heeft kunnen doen. [benadeelde] moet op dat moment het vuurwapen al in zijn handen hebben gehad.
De rechtbank stelt aldus vast dat [benadeelde] een vuurwapen heeft getrokken, dat daarna de
worsteling met verdachte is ontstaan, dat verdachte in die worsteling heeft geprobeerd om
[benadeelde] naar buiten te duwen en dat daarbij door [benadeelde] op verdachte is geschoten. Verdachte heeft vervolgens [benadeelde] één keer met zijn mes gestoken. In deze situatie is het handelen van [benadeelde] aan te merken als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte, waartegen verdachte zich moest en mocht verdedigen. Verdachte had in de situatie van het heftige geweldsincident op dat moment geen andere middelen om adequaat op de aanval te reageren. Door één keer met het mes te steken heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging niet overschreden. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden het beroep op noodweer slaagt.
Het feit is daarmee niet strafbaar en verdachte dient te worden ontslagen van alle
rechtsvervolging.”
Het hof neemt deze overwegingen over.
De verdachte is ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde niet strafbaar en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Niet uitgesloten is dat sprake is van medeschuld aan de zijde van de benadeelde partij aan het ontstaan en verdere verloop van het geëscaleerde conflict met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . De vaststelling of dat het geval is en zo ja, in welke mate, levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 19 april 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [benadeelde] , blz. 465.
2.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank van 14 juni 2016.
3.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank van 14 juni 2016 en ter terechtzitting van het hof van 8 april 2019.
4.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [benadeelde] , blz. 465 en bevel tot inverzekeringstelling [benadeelde] blz. 419.
5.Geneeskundige verklaring d.d. 30 juni 2015, opgemaakt door E.I. Hofstra, forensisch arts, blz. 430