Beoordeling
1. Tegen de beslissing van de kantonrechter kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld. Het hof stelt vast dat het hoger beroep niet tijdig is ingesteld.
2. Artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt – kort gezegd – dat een te laat ingesteld beroep tóch ontvankelijk kan zijn, wanneer het de betrokkene niet kan worden toegerekend dat te laat beroep is ingesteld.
3. De betrokkene verzoekt in hoger beroep dat, indien de Nederlandse staat haar rechten niet erkent, de zaak wordt doorgestuurd naar een Poolse rechtbank, zodat zij zich kan verdedigen. Daarnaast spreekt zij geen Nederlands. Zij verzoekt om correspondentie in de Poolse taal.
4. Uit het dossier blijkt dat de betrokkene woonachtig is in Polen en telkens in de Poolse taal heeft gecorrespondeerd. Uit niets blijkt dat zij de Nederlandse of de Engelse taal begrijpt. Alle aan de betrokkene gerichte correspondentie in de procedure bij de officier van justitie en in de procedure bij de kantonrechter is opgesteld in de Nederlandse en/of de Engelse taal.
5. De in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gestelde eis van een eerlijke berechting brengt mee dat mededelingen gericht aan een betrokkene van wie moet worden aangenomen dat hij de Nederlandse taal niet voldoende begrijpt en die betrekking hebben op de wettelijke vereisten waaraan moet zijn voldaan wil een door deze op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) ingesteld beroep op de rechter ontvankelijk zijn, moeten worden gedaan in een taal welke die betrokkene redelijkerwijs kan worden geacht te begrijpen.
6. De rechtsmiddelverwijzing onder de beslissing van de kantonrechter is niet in de Poolse taal opgesteld. Het te laat instellen van hoger beroep kan de betrokkene daarom niet worden toegerekend. Het hoger beroep is ontvankelijk.
7. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene op grond van artikel 6:5, derde lid, juncto artikel 6:6, onder a, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, omdat de betrokkene, na hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet heeft zorggedragen voor een vertaling van haar beroepschrift.
8. Het beroepschrift van de betrokkene is in de Poolse taal opgesteld. De betrokkene voert in hoger beroep aan zich geen vertaler te kunnen veroorloven en wenst zich (in het Pools) te verdedigen.
9. Artikel 6:5, derde lid, van de Awb, luidt als volgt: "Indien het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling." Artikel 6:6 luidt, voor zover van belang: "Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien: a. niet is voldaan aan artikel 6:5 (…)."
10. Uit de memorie van toelichting op de Awb (
Kamerstukken II, 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 91, 92, 93 en 123) volgt dat een beroepschrift in beginsel niet in een vreemde taal mag worden gesteld. De (toenmalige) Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken beargumenteren in de memorie van toelichting dat het opnemen van een dergelijk verbod in de Awb te ver zou gaan, omdat een in een vreemde taal opgesteld geschrift in een aantal gevallen in behandeling genomen zal moeten worden.
11. Bij de artikelsgewijze toelichting is onder artikel 6.2.0a, derde lid, van de Awb (oud, thans artikel 6:5, derde lid, van de Awb) hieromtrent het volgende opgemerkt: "In het derde lid is een bepaling opgenomen over bezwaar- en beroepschriften die in een vreemde taal zijn gesteld. Zij is analoog aan de regeling in artikel 4.1.1.5, tweede lid, en houdt in dat de indiener voor een vertaling moet zorgen indien dit voor een goede behandeling noodzakelijk is. Is geen vertaling overgelegd terwijl deze wel nodig is, dan zal overeenkomstig artikel 6.2.0b de gelegenheid worden geboden, alsnog een vertaling over te leggen. Geschiedt dit niet, dan kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. (…) Verwezen zij voorts naar de toelichting bij artikel 4.1.1.5, tweede lid. Ook hier geldt dat soms geschriften in een vreemde taal op grond van het communautaire of internationale recht moeten worden geaccepteerd." (
Kamerstukken II, 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 123).
12. Uit de artikelsgewijze toelichting op artikel 4.1.1.5, tweede lid, van de Awb (oud, thans artikel 4:5, tweede lid, van de Awb) volgt dat de indiener in de gevallen waarin een aanvraag in een vreemde taal is gesteld, indien dat noodzakelijk is voor de beoordeling, voor een vertaling zorg moet dragen.
13. Uit de tekst van artikel 6:5, derde lid, van de Awb en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan volgt dat de omstandigheid dat een beroepschrift in een vreemde taal is gesteld op zichzelf niet meebrengt dat dat beroepschrift niet mag worden geaccepteerd. Wel moet de indiener van dat beroepschrift, indien dat voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is, voor vertaling van het beroepschrift zorg dragen. Daartoe moet hij in de gelegenheid worden gesteld. Wanneer de indiener dit verzuimt, is de rechter op de voet van artikel 6:6, onder a, van de Awb, bevoegd het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
14. Het hof stelt vast dat een vertaling van het beroepschrift in het onderhavige geval noodzakelijk is voor een goede behandeling van het beroep. Het hof dient na te gaan of de kantonrechter van zijn in artikel 6:6 van de Awb toegekende bevoegdheid om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren gebruik mocht maken.
15. Het opleggen van een administratieve sanctie voor een gedraging die is omschreven in de bijlage die behoort bij de Wahv, is een 'criminal charge' als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Artikel 6, derde lid, van het EVRM formuleert enkele minimumnormen voor het in artikel 6 van het EVRM geformuleerde recht op een eerlijk proces. Eén van deze minimumnormen is het in het derde lid, onder e, opgenomen recht op kosteloze bijstand door een tolk, indien degene tegen wie de vervolging zich richt de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of spreekt.
16. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of dit recht zich ook uitstrekt tot een kosteloze vertaling van een beroepschrift van een betrokkene in een procedure als de onderhavige.
17. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) heeft in zijn uitspraak van 14 oktober 2014 (Baytar v. Turkey, gepubliceerd op hudoc.echr.coe.int met vindplaats ECLI:CE:ECHR:2014:1014JUD00454400) het volgende overwogen: "The Court further reiterates that paragraph 3 (e) of Article 6 guarantees the right to the free assistance of an interpreter. That right applies not only to oral statements made at the trial hearing but also to documentary material and the pre-trial proceedings. This means that an accused who cannot understand or speak the language used in court has the right to the free assistance of an interpreter for the translation or interpretation of all those documents or statements in the proceedings instituted against him which it is necessary for him to understand
or to have rendered into the court’s languagein order to have the benefit of a fair trial (see
Luedicke, Belkacem and Koç v. Germany, 28 November 1978, § 48, Series A no. 29). Furthermore, the interpretation assistance provided should be such as to enable the accused to have knowledge of the case against him and to defend himself, notably by being able to put before the court his version of the events (see
Güngör v. Germany(dec.), no. 31540/96, 17 May 2001)."
18. Het recht op kosteloze bijstand door een tolk, zoals opgenomen in artikel 6, derde lid, onder e, van het EVRM, omvat aldus onder meer het recht om, ook voorafgaand aan de zitting, documenten kosteloos te laten weergeven in de taal van de rechter. De bijstand dient bovendien zodanig te zijn dat deze degene tegen wie de vervolging zich richt in staat stelt zich te verdedigen en zijn versie van de feiten aan de rechter voor te leggen. Indien degene tegen wie de vervolging zich richt dit wordt geweigerd, zal van een eerlijk proces geen sprake kunnen zijn.
19. In een procedure als deze verdedigt een betrokkene zich voorafgaand aan een zitting, middels een beroepschrift, tegen een beslissing naar aanleiding van een beroep wegens een opgelegde administratieve sanctie. Het beroepschrift stelt een betrokkene in staat – maar is ook een noodzakelijke voorwaarde – om zijn versie van de feiten aan de rechter voor te leggen. In beginsel strekt het recht op kosteloze bijstand door een tolk, gelet op de in overweging 17 weergegeven rechtspraak van het EHRM, zich dus ook uit tot een kosteloze vertaling van een beroepschrift in een procedure als onderhavige.
20. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM behoeven in het geval van minder ingrijpende administratieve sancties wegens lichte verkeersovertredingen echter niet zonder meer alle waarborgen ten volle te gelden (zie onder meer EHRM 23 november 2006,
ECLI:CE:ECHR:2006:1123JUD007305301, Jussila v. Finland). Het hof dient te vraag te beantwoorden of dat gegeven met zich brengt dat het recht op kosteloze bijstand door een tolk in gevallen als het onderhavige kan worden beperkt.
21. Het recht op kosteloze bijstand door een tolk uit artikel 6 van het EVRM is uitgewerkt in Richtlijn 2010/64/EU. Blijkens de preambule van Richtlijn 2010/64/EU heeft deze richtlijn onder meer tot doel het recht op een eerlijk proces te eerbiedigen. De richtlijn dient, aldus overweging 5 van de preambule, overeenkomstig dit recht te worden uitgevoerd. De richtlijn geeft recht op vertolking en vertaling in strafprocedures. Wahv-procedures bij de rechter vallen, blijkens overweging 16 van de preambule, en artikel 1, derde lid, binnen het toepassingsbereik van deze richtlijn. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding om te oordelen dat het recht op kosteloze bijstand door een tolk, zoals opgenomen in artikel 6, derde lid, onder e, van het EVRM, in Wahv-procedures niet evenzeer geldt.
22. Richtlijn 2010/64/EU is niet in de Wahv geïmplementeerd. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ-EU) dat de nationale rechter bij de toepassing van bepalingen van nationaal recht deze zo veel mogelijk moet uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van een op het betrokken gebied geldende richtlijn (onder meer HvJ-EU 13 november 1990, gepubliceerd op eur-lex.europa.eu, met vindplaats: ECLI:EU:C:1990:395, Marleasing).
23. Een en ander brengt mee dat artikel 6:6, onder a, van de Awb in situaties als deze richtlijnconform dient te worden geïnterpreteerd, hetgeen betekent dat de kantonrechter, ter eerbiediging van het recht op een eerlijk proces, in procedures als de onderhavige, indien de betrokkene verzuimt zorg te dragen voor de (noodzakelijk geachte) vertaling van zijn beroepschrift als bedoeld in artikel 6:5, derde lid, van de Awb, geen gebruik mag maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 6:6, onder a, van de Awb. In zodanig geval dient de (griffier van de) kantonrechter voor vertaling van het beroepschrift zorg te dragen.
24. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de beslissing van de kantonrechter in de onderhavige zaak niet in stand blijven. Het hof zal doen wat de kantonrechter had behoren te doen, te weten de betrokkene op de juiste wijze de gelegenheid geven zekerheid te stellen, gelet op het navolgende.
25. Artikel 11 van de Wahv verplicht de betrokkene om in de procedure bij de kantonrechter zekerheid te stellen voor de betaling van de sanctie en de administratiekosten. De betrokkene heeft geen zekerheid gesteld.
26. De officier van justitie dient een zekerheidsbrief aan de betrokkene te verzenden. In geval van verzuim dient aan de betrokkene binnen een daartoe gestelde termijn de gelegenheid te worden geboden het verzuim te herstellen. Dat laatste geschiedt door toezending van een tweede brief door de officier van justitie aan de betrokkene. Ook voor deze mededelingen geldt de onder 5. geformuleerde eis. De betrokkene is niet in de Poolse taal op de hoogte is gesteld van de verplichting tot het stellen van zekerheid. Daarom dient zij alsnog op de juiste wijze in de gelegenheid worden gesteld om zekerheid te stellen.
27. Het hof zal de betrokkene daarom de gelegenheid geven om binnen zes weken na de dag van toezending van dit tussenarrest zekerheid te stellen voor het bedrag van de sanctie, inclusief administratiekosten (€ 97,- + € 9,- = € 106,-). Het bedrag moet, gelet op artikel 11, vierde lid, van de Wahv, worden overgemaakt op de rekening van de Minister van Veiligheid en Justitie, te weten NL56 INGB 0705 0051 00 (bij betaling dient eventueel de Bank Identifier Code en het adres van de ING Bank te worden gebruikt, BIC: INGBNL2A, ING Bank N.V., Foreign Operations, PO Box 1800, 1000 BV Amsterdam), ten name van het CJIB te Leeuwarden onder vermelding van het CJIB-nummer: 1062 5421 9846 8572. Het hof wijst de betrokkene erop dat wanneer tijdige zekerheidstelling achterwege blijft, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie kunnen dan niet aan de orde komen.
28. Het hof draagt de griffier van het hof op een vertaling van dit tussenarrest in de Poolse taal aan de betrokkene te zenden.