ECLI:NL:GHARL:2019:3406

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
200.229.609/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over geleverde bouwmaterialen en vernietigbaarheid van algemene voorwaarden

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 16 april 2019, wordt een geschil behandeld tussen Decombibouw B.V. en DSG Diensten B.V. over de levering van bouwmaterialen. Decombibouw, de appellante, heeft in eerste aanleg verweer gevoerd tegen de vordering van DSG, die betaling eiste voor geleverde materialen. De vordering van DSG, die in totaal € 4.859,85 bedroeg, was gebaseerd op een aantal onbetaald gebleven facturen. Decombibouw betwistte de vordering en voerde aan dat zij meer had betaald dan DSG had verwerkt en dat er gebrekkige materialen waren geleverd. De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van DSG toegewezen, met uitzondering van de gevorderde nakosten.

Het hof heeft in deze uitspraak de procedure in hoger beroep voortgezet en de feiten vastgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat Decombibouw in maart 2015 een aanvraagformulier had ondertekend waarin de algemene voorwaarden van DSG van toepassing werden verklaard. Decombibouw heeft zich beroepen op de vernietigbaarheid van deze voorwaarden, maar het hof oordeelt dat Decombibouw voldoende op de hoogte was van de voorwaarden en deze had aanvaard door het formulier te ondertekenen.

Het hof heeft de grieven van Decombibouw besproken, waaronder de stelling dat niet al haar betalingen door DSG waren meegenomen in de vordering. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van DSG herberekend moet worden, waarbij rekening moet worden gehouden met de betalingen die Decombibouw heeft gedaan. De beslissing van het hof houdt in dat de zaak naar de rol van 14 mei 2019 wordt verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.229.609/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5547422 \ CV EXPL 16-13853)
arrest van 16 april 2019
Decombibouw B.V.,
gevestigd te Drachten,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Decombibouw,
advocaat: mr. R.H. Kuiper, kantoorhoudend te Zoetermeer,
tegen
DSG Diensten B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
DSG,
advocaat: mr. J.W. Hilhorst, kantoorhoudend te Amsterdam.
Het hof neemt het tussenarrest van 22 januari 2019 hier over.

1.1. De verdere procedure in hoger beroep

1.1
In genoemd tussenarrest heeft het hof Decombibouw in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de door DSG in haar memorie van antwoord overgelegde producties.
1.2
Decombibouw heeft een akte uitlating producties genomen.
1.3
Ten slotte heeft Decombibouw de (aanvullende) processtukken ingediend en heeft het hof arrest bepaald.

2.2. De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
2.2
DSG heeft in opdracht en voor rekening van Decombibouw vanaf 2015 diverse bouwmaterialen aan Decombibouw verkocht en geleverd.
2.3
Decombibouw heeft in maart 2015 een door DSG opgesteld “Klant aanvraagformulier” ingevuld en ondertekend. Op dat formulier is onder meer vermeld dat op de overeenkomsten met DSG haar algemene voorwaarden van toepassing zijn en dat de klant door ondertekening van het formulier verklaart akkoord te gaan met de toepasselijkheid van deze algemene voorwaarden en ervan kennis te hebben genomen. De algemene voorwaarden staan afgedrukt op de achterkant van het aanvraagformulier. Op de facturen van DSG is vermeld dat haar (op de achterzijde van de factuur afgedrukte) algemene voorwaarden van toepassing zijn. In deze algemene voorwaarden is onder meer vermeld dat de koper aan gebreken in de geleverde zaken slechts aanspraken jegens DSG kan ontlenen wanneer hij zijn bezwaren meldt binnen vijf dagen na levering (artikel 7 lid 5) of binnen acht dagen na ontdekking van de gebreken voor gebreken die redelijkerwijs niet binnen vijf dagen na levering door inspectie hadden kunnen worden geconstateerd (artikel 7 lid 8).
2.4
DSG heeft Decombibouw de geleverde bouwmaterialen in rekening gebracht. Decombibouw heeft een aantal haar in 2016 gestuurde facturen betreffende geleverde bouwmaterialen ondanks betalingsherinneringen onbetaald gelaten.

3.3. De vorderingen, het verweer en de beslissing in eerste aanleg

3.1
DSG heeft Decombibouw gedagvaard en betaling gevorderd van een bedrag van
€ 4.859,85, te vermeerderen met handelsrente en proceskosten. Het bedrag van € 4.859,85 bestaat uit de hoofdsom van € 4.516,74 (op grond van achttien facturen), te vermeerderen met € 110,61 aan wettelijke handelsrente tot 8 november 2016 en € 677,51 aan incassokosten, in totaal € 5.304,86, waarop € 445,01 vanwege gedane betalingen in mindering strekt.
3.2
Decombibouw heeft verweer gevoerd. Zij heeft aangegeven meer betaald te hebben dan DSG in haar vordering heeft verwerkt, dat DSG ten onrechte in een tweetal facturen de kortingen achterwege heeft gelaten, dat Decombibouw wel in rekening gebrachte materialen (het betreft 17 stuks ‘alure buitenhoek’) ad € 850,- exclusief BTW niet heeft geleverd en gebrekkige boeidelen heeft gefactureerd. Ten aanzien van deze boeidelen heeft Decombibouw zich op opschorting beroepen.
3.3
De kantonrechter heeft in een vonnis van 21 februari 2017 een comparitie van partijen gelast. Nadat deze comparitie had plaatsgevonden, heeft de kantonrechter in het eindvonnis van 1 augustus 2017 de verweren van Decombibouw verworpen en de vordering van DSG (met uitzondering van de gevorderde nakosten en met aanpassing van de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente) toegewezen.

4.De bespreking van de grieven

4.1
Met
grief Istelt Decombibouw allereerst aan de orde dat niet al haar betalingen aan DSG in de vordering van DSG zijn meegenomen. Volgens Decombibouw zijn zeven facturen waarvan DSG in deze procedure betaling vordert met een totaalbedrag van € 404,10 op 4 oktober 2016 betaald. Ook voert zij aan zij een factuur - van € 40,91 - tweemaal heeft betaald en dat zij daarnaast 42 wekelijkse betalingen van € 39,02, in totaal € 1.638,42, heeft gedaan. Drie van deze betalingen zijn vóór het uitbrengen van de dagvaarding, op
16 november 2016, verricht, maar niet in de dagvaarding verwerkt.
4.2
Het hof stelt vast dat in de inleidende dagvaarding rekening is gehouden met betaling van een bedrag van € 445,01 (zie rov. 3.1). Volgens DSG betreft dit bedrag de som van de door Decombibouw genoemde bedragen van € 404,10 (betalingen 4 oktober 2016) en
€ 40,91 (tweemaal betaalde factuur). Het hof vindt deze verklaring aannemelijk. Er kan dan ook vanuit worden gegaan dat in de vordering van Decombibouw al rekening is gehouden met deze betalingen.
4.3
DSG heeft in haar memorie van antwoord verder aangegeven dat Decombibouw vanaf eind 2016 nog 42 betalingen van € 39,01 heeft gedaan, in totaal € 1.638,42. Dit bedrag strekt in mindering op de vordering van DSG op Decombibouw. In zoverre slaagt de grief.
4.4
Decombibouw heeft vervolgens gesteld dat DSG de 17 buitenhoeken ten onrechte in rekening heeft gebracht. DSG heeft dat bestreden. Deze (witte) buitenhoeken zijn weliswaar teruggenomen, maar daarvoor in de plaats heeft zij 17 zwarte buitenhoeken geleverd, die zij per saldo niet in rekening heeft gebracht, doordat tegenover de factuur voor deze zwarte buitenhoeken de creditfactuur voor de witte buitenhoeken staat. Deze facturen vallen tegen elkaar weg, aldus DSG.
4.5
Decombibouw heeft gemotiveerd betwist dat DSG zwarte buitenhoeken heeft geleverd. Daarvan kan dan ook niet worden uitgegaan. DSG heeft ook geen bewijs aangeboden van haar stellingen op dit punt. Het hof zal de stellingen van DSG dan ook passeren. Omdat tussen partijen niet ter discussie staat dat de witte buitenhoeken zijn teruggebracht en zijn gecrediteerd, maar de creditnota niet in de vordering van DSG is verwerkt, dient de vordering nog te worden verminderd met het bedrag van de creditnota,
€ 1.028,50 (€ 850,00, te vermeerderen met BTW). De grief slaagt op dit punt.
4.6
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van DSG herberekend moet worden, ook op het punt van de incassokosten en de wettelijke handelsrente tot 8 november 2016. Het hof komt daar hierna op terug.
4.7
Grief IIbetreft de beslissing van de kantonrechter betreffende de boeidelen. DSG heeft zich (bij gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg en in haar memorie van antwoord) betreffende deze kwestie op de contractuele klachttermijn in haar algemene voorwaarden beroepen. Het hof zal eerst dit beroep behandelen. Wanneer het slaagt kan de vraag of sprake is van gebreken aan de boeidelen en wat daarvan de gevolgen zijn onbesproken blijven.
4.8
Het hof is met DSG van oordeel dat op de overeenkomst tussen partijen de algemene voorwaarden van DSG van toepassing zijn. In het door Decombibouw aan het begin van de contractuele relatie tussen partijen ondertekende aanvraagformulier (rov. 2.3) is de toepasselijkheid van deze algemene voorwaarden vermeld. Door het aanvraagformulier te ondertekenen, heeft Decombibouw de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden aanvaard. De algemene voorwaarden van DSG zijn dan ook van toepassing op de overeenkomst tussen partijen.
4.9
In eerste aanleg heeft Decombibouw aangevoerd dat de algemene voorwaarden haar niet ter hand zijn gesteld en heeft zij om die reden een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden. De kantonrechter is aan de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden niet toegekomen. Omdat DSG zich ten aanzien van schending van de klachtplicht op de algemene voorwaarden beroept, zal het hof bij de bespreking van dit beroep ook moeten ingaan op de vraag of Decombibouw zich terecht op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden heeft beroepen. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. DSG heeft met een verwijzing naar het hiervoor aangehaalde aanvraagformulier gemotiveerd onderbouwd dat Decombibouw wel degelijk kennis heeft genomen van de algemene voorwaarden. Decombibouw heeft door de ondertekening van het formulier immers verklaard kennis te hebben genomen van de algemene voorwaarden van DSG, die op de achterzijde van het formulier staan afgedrukt. Onder deze omstandigheden heeft Decombibouw haar stelling dat de algemene voorwaarden haar niet (tijdig) ter hand zijn gesteld, onvoldoende onderbouwd.
4.1
DSG heeft aangevoerd dat Decombibouw in juli 2016 geklaagd heeft over plaatmateriaal dat in februari 2016 was geleverd. Daarmee heeft Decombibouw te laat en ruimschoots buitende contractuele termijn geklaagd, aldus DSG. Volgens Decombibouw betrof de klacht in juni en juli 2016 geleverde platen. Zij verwijst daartoe naar een zestal facturen. Op deze facturen is het artikelnummer 160836 met als omschrijving “FM Vuren
C CE CH geschaafd 70x170mm 270 cm” in rekening gebracht. Volgens Decombibouw betreft dit product de platen met gebreken. DSG heeft dat bestreden. Zij heeft verwezen naar de omschrijving van het product op haar website, waaruit volgens haar blijkt dat het product geen plaatmateriaal betreft, maar een vurenhouten balk.
4.11
Decombibouw heeft de stellingen van DSG over het product dat in de facturen van juni en juli 2016 in rekening is gebracht onvoldoende weersproken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in de omschrijving van het product op de facturen de maatvoering is vermeld. Die maatvoering - 7 cm x 17 cm x 270 cm - sluit aan bij de omschrijving van het product als een balk en niet als een plaat. Het ligt niet voor de hand dat een plaat een afmeting van 17 cm bij 270 cm (en een dikte van 7 cm) heeft. Er kan dan ook niet van worden uitgegaan dat de platen met de vermeende gebreken pas in juni/juli 2016 zijn geleverd. Decombibouw heeft dan ook onvoldoende weersproken dat de gewraakte platen al in februari 2016 zijn geleverd. Tussen partijen staat niet ter discussie dat Decombibouw in juli 2016 over de platen heeft gereclameerd. Decombibouw heeft niet aangegeven wanneer zij de gebreken heeft vastgesteld en dat zij de gebreken in redelijkheid niet eerder heeft kunnen vaststellen. Zij heeft dan ook niet onderbouwd dat zij de door haar gestelde gebreken in redelijkheid niet eerder heeft kunnen constateren dan acht dagen voordat zij DSG van de gebreken in kennis stelde.
4.12
Het beroep van DSG op schending van de contractuele klachtplicht slaagt dan ook. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of inderdaad sprake is van gebreken en wat daarvan de consequenties zijn voor de vordering van DSG.
4.13
De grief faalt.
4.14
Het hof acht, gelet op wat hiervoor is overwogen, toewijsbaar de vordering tot de (oorspronkelijke) hoofdsom van € 4.516,74 -/- € 1.028,50 = € 3.488,24 en van buitengerechtelijke kosten van € 523,24. Over de hoofdsom is de wettelijke handelsrente verschuldigd, vanaf de datum waarop voor de onderliggende facturen de betalingstermijn was verstreken. Over de buitengerechtelijke incassokosten is geen wettelijke handelsrente verschuldigd. Op de berekening van het verschuldigde bedrag dienen de betalingen vanaf oktober 2016 in mindering te worden gebracht. Indien partijen onverhoopt niet tot overeenstemming kunnen komen over een berekening van het verschuldigde bedrag conform deze uitgangspunten, kan DSG bij akte, met deugdelijke specificatie van de verschuldigde rentebedragen, haar vordering bij akte nader onderbouwen. Decombibouw mag in dat geval daarop uiteraard reageren.
Gelet op deze uitkomst van de procedure ligt het in de lijn dat de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.

5.5. De beslissing

Het gerechtshof, voordat het verder beslist:
verwijst de zaak naar de rol van 14 mei 2019 voor akte aan de zijde van DSG dan wel doorhaling van de procedure.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. J.H. Kuiper en mr. M. Willemse en is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2019 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.