ECLI:NL:GHARL:2019:3331

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
21-005039-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichtingen en bedreigingen met plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor twee brandstichtingen en twee bedreigingen, maar is als ontoerekeningsvatbaar beoordeeld. Het hof heeft geen straf opgelegd, maar heeft wel de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar gelast. Dit besluit is genomen op basis van gedragskundige rapportages die de noodzaak van klinische behandeling en resocialisatie onderstrepen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in een GGZ-instelling en in zijn eigen woning, waarbij hij ook medewerkers van de instelling heeft bedreigd. De psychische toestand van de verdachte, gekenmerkt door een stoornis in het schizofreniespectrum en verslavingsproblematiek, heeft een belangrijke rol gespeeld in de beoordeling van zijn strafbaarheid. Het hof heeft geconcludeerd dat de feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend, en heeft daarom besloten tot ontslag van alle rechtsvervolging. De maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is opgelegd om de noodzakelijke zorg en behandeling te waarborgen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005039-18
Uitspraak d.d.: 19 april 2019
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 30 augustus 2018 met parketnummer 16-659355-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
thans verblijvende in Vught PPC te Vught.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.L. Rinsma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen (de rechtbank heeft ten onrechte de feiten 2, 3, en 4 aangemerkt als feiten die gaaf zijn bekend door verdachte).

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 15 mei 2018 te Amersfoort opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van GGZ [instelling] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk één of meer kledingstukken en/of papier en/of plastic opgestapeld en (vervolgens) die goederen (met een gasaansteker) in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met enig in die kamer aanwezig brandbaar materiaal, ten gevolge waarvan die/dat kledingstuk(ken) en/of papier en/of plastic geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de (overige) inboedel van die kamer en/of voor één of meer belendende kamers en/of inboedel van die belendende kamer(s), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
2:
hij op of omstreeks 15 mei 2018 te Amersfoort [getuige 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door die [getuige 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak jullie wel dood, omdat jullie niet doen wat ik vraag", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
3:
hij op of omstreeks 15 mei 2018 te Amersfoort [getuige 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door die [getuige 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak jullie wel dood, omdat jullie niet doen wat ik vraag", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
4:
hij op of omstreeks 1 mei 2018 te Amersfoort opzettelijk brand heeft gesticht in zijn (flat)woning aan de [adres] , immers heeft verdachte in die woning aanwezig brandbaar materiaal in een vuurkorf opgestapeld en/of zijn fiets tegen die vuurkorf gezet en (vervolgens) voornoemd materiaal in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met enig in die woning aanwezig brandbaar materiaal, ten gevolge waarvan voornoemd brandbaar materiaal en/of voornoemde fiets geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer in belendende woningen aanwezige perso(o)n(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. Daarbij heeft de advocaat-generaal ten aanzien van feit 4 aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen in het dossier volgt dat van de door verdachte gestichte brand levensgevaar te duchten was. Hij verwijst hiertoe naar een arrest van de Hoge Raad van 9 januari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:16).
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken, nu uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte deze brand opzettelijk heeft gesticht. Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman bepleit dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken, aangezien het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om tot bewezenverklaring van de onderdelen ‘te duchten levensgevaar’ en/of ‘gevaar voor zwaar lichamelijk letsel’ te komen. Ten aanzien van de beslissing op de feiten 2 en 3 heeft de raadsman aangegeven zich te refereren aan het oordeel van het hof.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder dat wat door getuigen [getuige 1] en [getuige 3] is waargenomen nadat zij zich na het afgaan van het brandalarm naar de kamer van verdachte begaven – te weten in het midden van de kamer een hoop van ongeveer 40 centimeter op elkaar gestapelde goederen (papier, plastic en kleding), welke hoop in de brand stond – naar uiterlijke verschijningsvorm duidt op de bedoeling om brand te stichten en zich niet verhoudt met het scenario dat de brand per ongeluk zou zijn ontstaan. Bezien in samenhang met de omstandigheid dat verdachte in de loop van de avond steeds bozer werd omdat hij geen medicijnen kreeg en ernstige beledigingen en bedreigingen uitte naar het personeel leidt het hof uit die uiterlijke verschijningsvorm af dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht.

Partiële vrijspraak van feit 4

De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van feit 4 partieel vrijgesproken en in dat verband als volgt overwogen, welke beslissing en overweging het hof overneemt.

Alhoewel in de aan de woning van verdachte belendende woningen een of meer personen
aanwezig waren ten tijde van de brandstichting, kan op basis van het dossier en het
verhandelde ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor andere personen te duchten is geweest. Het is onvoldoende duidelijk of sprake is geweest van naar algemene ervaringsregels voorzienbaar gevaar dat de brand over kon slaan naar de belendende woningen of dat er een zodanige rookontwikkeling zou ontstaan dat daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor andere personen te duchten was. De rechtbank zal verdachte van dat gedeelte van de tenlastelegging dan ook partieel vrijspreken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op
of omstreeks15 mei 2018 te Amersfoort opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van GGZ [instelling] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
één of meerkleding
stukkenen
/ofpapier en
/ofplastic opgestapeld en
(vervolgens
)die goederen
(met een gasaansteker)in brand gestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met enig in die kamer aanwezig brandbaar materiaal,ten gevolge waarvan die/dat kleding
stuk(ken)en
/ofpapier en
/ofplastic geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan
gemeen gevaar voor de (overige) inboedel van die kamer en/of voor één of meer belendende kamers en/of inboedel van die belendende kamer(s), in elk gevalgemeen gevaar voor goederen
,te duchten was.
2:
hij op
of omstreeks15 mei 2018 te Amersfoort [getuige 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,door die [getuige 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak jullie wel dood, omdat jullie niet doen wat ik vraag"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
3:
hij op
of omstreeks15 mei 2018 te Amersfoort [getuige 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,door die [getuige 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak jullie wel dood, omdat jullie niet doen wat ik vraag"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
4:
hij op
of omstreeks1 mei 2018 te Amersfoort opzettelijk brand heeft gesticht in zijn
(flat)woning aan de [adres] , immers heeft verdachte in die woning aanwezig
brandbaarmateriaal in een vuurkorf opgestapeld en
/of zijn fiets tegen die vuurkorf gezet en (vervolgens)voornoemd materiaal in brand gestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met enig in die woning aanwezig brandbaar materiaal,ten gevolge waarvan voornoemd
brandbaarmateriaal
en/of voornoemde fietsgeheel of gedeeltelijk is
/zijnverbrand,
in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer in belendende woningen aanwezige perso(o)n(en), in elk gevalgemeen gevaar voor goederen
,te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de feiten strafbaar zijn.

Strafbaarheid van de verdachte

Het hof heeft in het kader van de vraag naar de strafbaarheid van verdachte kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages die naar aanleiding van de onderzoeken naar de persoon van verdachte zijn opgemaakt. E.M.M. Mol, psychiater, heeft op 28 juli 2018 over verdachte gerapporteerd. M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog, heeft op 2 augustus 2018 over verdachte gerapporteerd. Daarnaast zijn de hiervoor genoemde rapporteurs op 8 april 2019 ter terechtzitting van het hof als deskundige gehoord, waar zij door het hof, de verdediging en de advocaat-generaal zijn bevraagd en zij hun bevindingen en conclusies (nader) hebben toegelicht.
De psychiater heeft ten aanzien van de diagnostiek geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het schizofreniespectrum en van verslavingsproblematiek, namelijk een stoornis in alcohol- en cannabisgebruik. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en beïnvloedden het handelen van verdachte gedurende die periode.
De psychische toestand van verdachte en zijn gedrag ten tijde van het onder 4 ten laste gelegde kan omschreven worden als ernstig gedesorganiseerd met een sterk gebrek aan
overzicht, met zeer ernstige oordeels- en kritiekstoornissen en een ontbrekend realiteitsbesef. Geadviseerd wordt om verdachte dit feit niet toe te rekenen.
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 heeft de psychiater – ook ter terechtzitting in hoger beroep – aangegeven te neigen naar de conclusie dat deze feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend, zij het dat het dossier onvoldoende informatie bevat op basis waarvan die conclusie kan worden hardgemaakt. Tijdens het plegen van deze feiten lijkt het gedrag van verdachte echter ook bepaald te zijn door een gebrek aan overzicht en desorganisatie.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke
stoornis van de geestvermogens in de vorm van een gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een matig tot ernstige stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol. Daarnaast is sprake van zwakbegaafdheid. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en beïnvloedden het handelen van verdachte gedurende die periode. Ten aanzien van het van het onder 4 ten laste gelegde overweegt de psycholoog dat het gedrag van verdachte chaotisch was, waarbij sprake was van verlies van realiteitstoetsing, waardoor verdachte niet langer de gevolgen van zijn gedrag kon overzien. Aangezien dit gedrag volledig samenhing met de psychose waarin verdachte zich op dat moment bevond, adviseert de psycholoog om verdachte het onder 4 ten laste gelegde niet toe te rekenen. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 volgt uit het dossier dat verdachte buiten de realiteit stond, zeer verward was en chaotisch gedrag vertoonde, hetgeen kenmerken van zijn psychose waren. Ook ten aanzien van deze feiten wordt geconcludeerd deze verdachte niet toe te rekenen. Hoewel feit 1 zich kort na feiten 2 en 3 heeft afgespeeld – en verdachte op dat moment dus nog psychotisch was – valt enige mate van toerekeningsvatbaarheid, door de verklaring die verdachte in dit verband heeft afgelegd, niet geheel uit te sluiten, aldus de psycholoog.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft, kort gezegd, geconcludeerd dat de feiten 1, 2 en 3 in ieder geval in enige mate kunnen worden toegerekend aan verdachte, waarbij relevant is dat de rapporteurs ten aanzien van deze feiten enige mate van toerekening ook niet uitsluiten.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar de conclusies van voormelde rapporteurs en voorts gelet op het korte tijdsverloop tussen de feiten bepleit dat verdachte ten aanzien van alle feiten volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
Het oordeel van het hof
Het hof is op basis van de overeenstemmende bevindingen en conclusies van de rapporteurs ten aanzien van feit 4 van oordeel dat dit feit niet aan verdachte kan worden toegerekend.
Daarnaast leidt het hof uit de bevindingen van de rapporteurs – mede doordat zij, net als bij feit 4, ook ten aanzien van de overige feiten spreken over een toestandsbeeld gekenmerkt door desorganisatie en een gebrek aan overzicht – af dat het handelen van verdachte tijdens het plegen van feiten 1, 2 en 3 ten volle werd bepaald door de psychose waarin hij zich op dat moment bevond en dat ook deze feiten daardoor niet aan hem kunnen worden toegerekend. Hierbij sluiten de nauwe samenhang tussen de feiten 1 tot en met 3 en het korte tijdsverloop waarbinnen deze feiten zijn gepleegd naar het oordeel van het hof uit dat feit 1 – anders dan feiten 2 en 3 – wél deels aan verdachte kan worden toegerekend. Het hof acht daarbij van belang dat het handelen van verdachte, zoals dit kort na het plegen van feit 1 is waargenomen door getuige [getuige 1] – verdachte had zich op zijn kamer verstopt terwijl daar een brand woedde – past bij het verwarde, psychotische toestandsbeeld waarvan volgens de rapporteurs óók ten tijde van de overige feiten sprake was bij verdachte.
Het hof komt tot de slotsom dat verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde niet strafbaar is en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft, uitgaande van enige mate van toerekeningsvatbaarheid, gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, en tot de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair, onder verwijzing naar de conclusies van de rapporteurs in dit verband, verzocht aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. Subsidiair, in het geval het hof tot het oordeel zou komen dat de feiten gedeeltelijk aan verdachte kunnen worden toegerekend, heeft de raadsman verzocht te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf van 108 dagen en daarnaast aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en/of maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich binnen een periode van twee weken schuldig gemaakt aan twee brandstichtingen en twee bedreigingen. De eerste brandstichting vond plaats in de toenmalige woning van verdachte. De tweede brandstichting pleegde verdachte toen hij was opgenomen in een GGZ-instelling. Voorafgaand aan deze laatste brandstichting heeft verdachte twee medewerkers van deze instelling bedreigd.
Met het plegen van de brandstichtingen heeft verdachte niet alleen voor gevaar voor (in dit geval) goederen en voor financiële schade gezorgd, maar ook voor gevoelens van angst en onveiligheid bij omwonenden en medewerkers van de GGZ-instelling. Ook het uiten van bedreigingen kan tot dit soort gevoelens leiden, zoals daarvan blijkens de verklaringen van de slachtoffers in dit geval ook sprake is geweest .
Wat betreft de persoon van de verdachte houdt het hof rekening met zijn Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 maart 2019, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor brandstichting en niet recentelijk voor bedreiging.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte is verder het volgende van belang.
Bij de bespreking van de strafbaarheid van verdachte is het hof tot de conclusie gekomen dat de bewezenverklaarde feiten in het geheel niet aan hem kunnen worden toegerekend.
Het hof zal daarom geen straf opleggen aan verdachte.
Vervolgens dient het hof te bezien of de oplegging van een maatregel, en zo ja, welke maatregel, in dit geval passend is.
Beide rapporteurs hebben in dit verband geadviseerd verdachte voor de duur van één jaar te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. Om het recidivegevaar terug te brengen is het volgens hen noodzakelijk dat verdachte eerst klinisch wordt opgenomen, zodat hij (medicamenteus) kan worden behandeld en zodat hem de nodige structuur kan worden geboden. De psychiater benoemt daarbij dat de behandeling van verdachte zich ook dient te richten op de nog onverwerkte problematiek rond de dood van zijn zus en de psychiater benoemt als aandachtspunten abstinentie van middelen, een dagprogramma en permanente aanwezigheid van aanspreekpunten. Als verdachte voldoende is gestabiliseerd, kan met zijn resocialisatie worden begonnen, waarbij vervolgens ingezet dient te worden op het krijgen van werk, een zinvolle dagbesteding en een plaats in een voorziening voor begeleid- of beschermd wonen. De rapporteurs hebben ter terechtzitting van het hof aangegeven te persisteren bij dit advies, nu zij van mening zijn dat de vereiste behandeling te realiseren is binnen dit kader en naar verwachting binnen een jaar zal zijn afgerond. Wel is het daarbij van belang dat de zorg na afloop van de maatregel wordt overgenomen binnen het kader van de reguliere GGZ. Oplegging van een maatregel met een hoger beveiligingsniveau is volgens de rapporteurs niet noodzakelijk.
De reclassering heeft in het rapport van 14 maart 2019 voorwaarden geformuleerd in het kader van een eventuele oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De reclassering heeft zich ter terechtzitting van het hof niet uitgelaten over de vraag binnen welk kader de behandeling van verdachte volgens hen plaats zou moeten vinden.
Het hof is op basis van de hiervoor genoemde rapportages en de daarop ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichtingen van oordeel dat de bij verdachte aanwezige stoornis en de aard van het recidivegevaar een klinische behandeling noodzakelijk maken. Naar het oordeel van het hof kan deze behandeling – zowel bezien vanuit het beveiligings- als het zorgaspect – plaatsvinden binnen de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Oplegging van deze maatregel acht het hof ook passend, nu voldoende duidelijk is waar de behandeling van verdachte zich op dient te richten en het hof ervan overtuigd is geraakt dat het door de rapporteurs uitgestippelde behandel- en resocialisatietraject ook haalbaar is binnen dit kader. Na afloop van dit traject kan de noodzakelijke zorg afdoende worden overgenomen door de reguliere GGZ.
Gelet op het voorgaande zal het hof de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis gelasten voor de duur van één jaar.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 37, 57, 63, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van
1 (één) jaar.
Aldus gewezen door
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. J.D. den Hartog en mr. R.M. Maanicus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.S. Helmus, griffier,
en op 19 april 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 19 april 2019.
Tegenwoordig:
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. J. Zeilstra, advocaat-generaal,
mr. H.A.C. Peters, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.