ECLI:NL:GHARL:2019:3287

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
200.230.023
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met betrekking tot onroerende zaken in China en Nederland

In deze zaak, uitgesproken door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2019, betreft het de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw, die respectievelijk de Nederlandse en Chinese nationaliteit hebben. Het huwelijk is in gemeenschap van goederen gesloten en is ontbonden door echtscheiding. De man heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap werd vastgesteld. De man betwistte de toedeling van bepaalde bezittingen, waaronder bankrekeningen en onroerend goed in China, en voerde aan dat de vrouw inconsistent en ongeloofwaardig was in haar verklaringen over haar bezittingen.

Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Het hof heeft de verklaringen van de vrouw als inconsistent beoordeeld en heeft geoordeeld dat de man voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vorderingen. De vrouw werd verplicht om de helft van de saldi van de bankrekeningen in China aan de man te betalen en de vordering op een derde partij werd aan haar toegedeeld, onder de verplichting om een bedrag aan de man te voldoen. Het hof heeft ook de toedeling van onroerend goed in China en Nederland geregeld, waarbij de waarde van de onroerende zaken gelijk werd geschat.

De uitspraak benadrukt het belang van consistente en geloofwaardige verklaringen in juridische procedures, vooral in zaken die internationale elementen bevatten. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en nieuwe beslissingen genomen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarbij het de belangen van beide partijen in overweging heeft genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.230.023
(zaaknummer rechtbank 437263)
beschikking van 29 maart 2019
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.P. Scheer te Utrecht,
en
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K.L. Sett te Vleuten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 mei 2017, uitgesproken onder zaaknummers 424925 en 437263, en 25 september 2017, uitgesproken onder zaaknummer 437263.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 22 december 2017 met producties 29-44;
- een journaalbericht van mr. Scheer van 26 januari 2018, waarbij een USB-stick is gedeponeerd;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties 1a-12;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met productie 45;
- een journaalbericht van mr. Scheer van 16 augustus 2018 met producties 45-54.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 september 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Voorts was aanwezig L. Su, tolk in de taal Chinees Mandarijn, die het verhandelde ten behoeve van de vrouw heeft vertaald.
3. De vaststaande feiten
3.1
Partijen zijn op [trouwdatum] gehuwd in gemeenschap van goederen. De man heeft de Nederlandse en de vrouw heeft de Chinese nationaliteit.
3.2
De man heeft op [datum] een verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking van 2 mei 2017 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken tussen partijen, de verzoeken met betrekking tot de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden en het meer of anders verzochte afgewezen. Het huwelijk van partijen is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 25 september 2017 heeft de rechtbank de wijze van verdeling gelast van de huwelijksgemeenschap van partijen, die op 10 oktober 2016 is ontbonden door indiening van het verzoek tot echtscheiding door de man.
4.2
De man is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief 1 ziet op (de saldi van) de bankrekeningen in [naam land] , grief 2 ziet op een vordering van de vrouw op de heer [naam persoon vordering] (hierna: [naam persoon vordering] ), de grieven 3 en 4 zien op onroerend goed in [naam land] , grief 5 ziet op kosten met betrekking tot de voormalige echtelijke woning aan de [adres woonhuis] (hierna: de voormalige echtelijke woning), het chalet en de huishouding en grief 6 ziet op de verdeling van de voormalige echtelijke woning. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen wat betreft de punten 4.1.2, 4.1.18, 4.1.19 en 4.3 en, uitvoerbaar bij voorraad (verkort weergegeven):
a. te bepalen dat de onder punt 6 van het beroepschrift genoemde bankrekeningen op naam van de vrouw blijven staan en dat de saldi van al deze bankrekeningen op de peildatum (10 oktober 2016) tegen de dan geldende wisselkoers bij helfte worden gedeeld en dat de vrouw daartoe aan de man dient te verstrekken bankafschriften en/of bankboekjes en/of andere bewijsstukken van voornoemde bankrekeningen waaruit het saldo blijkt op of omstreeks de peildatum met beëdigde vertaling van deze stukken, op straffe van een dwangsom van € 500,- per week dat de vrouw nalaat deze stukken te verstrekken;
b. te bepalen dat de vordering op [naam persoon vordering] in de gemeenschap van goederen valt en te bepalen dat deze vordering aan de vrouw wordt toegedeeld, onder de verplichting dat de vrouw € 107.057,79 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2017) voldoet;
c.1 te bepalen dat de woning aan [adres woning 1 buitenland] (hierna: [adres woning 1 buitenland] ) en de woning in [adres woning 2 buitenland] (hierna: [adres woning 2 buitenland] ) dienen te worden getaxeerd, waarbij de vrouw drie makelaars dient aan te wijzen die werkzaam zijn binnen de regio [plaatsnaam] , [naam land] , waarna de man één van deze makelaars kiest, en te bepalen dat de vrouw deze makelaar opdracht dient te geven om de woningen te taxeren en de actuele onderhandse verkoopwaarde van de woningen, althans de waarde per 10 oktober 2016 dient te bepalen;
c.2 te bepalen dat de aandelen van de man in [adres woning 1 buitenland] en [adres woning 2 buitenland] aan de vrouw worden toegedeeld;
c.3 te bepalen dat de vrouw de helft van de door de makelaar vastgestelde waarde van [adres woning 1 buitenland] en [adres woning 2 buitenland] aan de man dient te vergoeden;
c.4 te bepalen dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 500,- per dag voor elke dag dat zij nalaat de makelaars aan te wijzen en/of nalaat de makelaar opdracht te geven te taxeren;
d. te bepalen dat de vrouw € 3.130,- aan de man dient te voldoen bij wege van vergoeding van de kosten van de huishouding;
e. te bepalen dat de vrouw € 3.282,- aan de man dient te voldoen bij wege van vergoeding voor de kosten van de voormalige echtelijke woning, te vermeerderen met € 622,- per maand vanaf december 2017 tot en met de datum van overdracht van die woning aan de man;
f. te bepalen dat de vrouw € 757,- aan de man dient te voldoen bij wege van vergoeding voor de kosten van het chalet, te vermeerderen met de helft van de lasten van het chalet vanaf december 2017 tot en met de datum van overdracht van het chalet aan één van partijen of aan een derde;
g.1 te bepalen dat het aandeel van de vrouw in de voormalige echtelijke woning en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden (kenmerk [nummer] ) en de Bank Spaar Plus rekening bij Nationale Nederlanden ( [bankrekeningnummer] ) aan de man worden toegedeeld;
g.2 te bepalen dat de man ter zake deze toedeling € 23.031,80 aan de vrouw dient te voldoen;
g.3 te bepalen dat de eventuele notariskosten en overige kosten die voortvloeien uit de levering van het aandeel van de vrouw in de voormalige echtelijke woning aan de man bij helfte worden gedeeld;
g.4 te bepalen dat als de vrouw haar medewerking aan de (notariële) overdracht van de voormalige echtelijke woning niet verleent binnen vier weken nadat de man een notaris heeft aangewezen, (het hof begrijpt:) de beschikking in deze zaak voor de toestemming van de vrouw in de plaats komt overeenkomstig artikel 3:300 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.3
De vrouw is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze ziet op de afwikkeling van de verdeling. Zij verzoekt het hof – in het principaal hoger beroep – de verzoeken van de man af te wijzen en – in het incidenteel hoger beroep – te bepalen dat de man de inboedelgoederen (overeenkomstig productie 12 bij het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep) aan de vrouw afgeeft op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat hij deze niet afgeeft en een termijn te bepalen waarbinnen de verdeling afgehandeld moet worden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man zich niet aan deze termijn houdt.
4.4
De man verzoekt het hof in het incidenteel hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel deze af te wijzen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof overweegt (ambtshalve) dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap en verenigt zich met hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot het toepasselijk recht op de verzoeken. Partijen hebben daartegen geen grieven aangevoerd.
5.2
Voor de beoordeling van de samenstelling en omvang van de gemeenschap is de datum van ontbinding bepalend, tenzij partijen daarvoor een andere datum hebben afgesproken. Aangezien van een dergelijke afspraak niet is gebleken, geldt als peildatum [datum] (de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding).
5.3
Naar aanleiding van grief 1 van de man heeft de vrouw informatie over de saldi van de bankrekeningen in [naam land] overgelegd. Partijen zijn het ter zitting in hoger beroep over eens geworden dat het eindsaldo, in totaal (omgerekend naar euro’s) € 4.555,78, voor verdeling tussen partijen bij helfte gereed ligt. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen. De vrouw dient aldus nog € 2.277,89 aan de man te voldoen.
5.4
Met grief 2 betoogt de man dat de rechtbank ten onrechte een vordering die de vrouw heeft op [naam persoon vordering] zonder nadere verrekening aan hem heeft toegedeeld en daarbij de vraag of de man die vordering kan bewijzen in het midden heeft gelaten. Volgens de man staat die vordering vast en moet deze aan de vrouw worden toegedeeld onder verrekening van de waarde, te meer nu hij betaling in [naam land] niet kan afdwingen. [naam persoon vordering] is volgens hem een businesspartner van de vrouw, een projectontwikkelaar die van de vrouw geld heeft geleend voor een huis. Toen partijen samen in 2015 in [naam land] waren hebben zij deze man ook ontmoet, en hebben zij samen met anderen met hem gegeten. De vrouw ontkent het bestaan van die vordering en wijst erop dat haar handtekening ontbreekt op de vermeende schuldbekentenis, waaruit volgens haar volgt dat zij hiermee niet heeft ingestemd.
5.5
Het hof overweegt daaromtrent het volgende. Blijkens de overgelegde – door een beëdigde tolk vertaalde – stukken (productie 20 van de man in eerste aanleg) heeft [naam persoon vordering] een schuldbekentenis getekend, waarin hij op 15 maart 2013 verklaart 1.500.000,- Chinese Yuan Renminbi (verder: RMB) van de vrouw te hebben geleend en op 27 maart 2015 RMB 100.000,-. Dat de man deze verklaring valselijk heeft doen opstellen door Chinese kennissen, zoals de vrouw stelt, heeft zij niet onderbouwd en acht het hof ook overigens niet aannemelijk. Daarmee neemt het hof in aanmerking dat de vrouw geen consistente verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot [naam persoon vordering] en deze schuldbekentenis. Aanvankelijk, in eerste aanleg, stelde de vrouw dat zij [naam persoon vordering] in het geheel niet kent, vervolgens omschreef zij hem als een ‘vage kennis’ en ten slotte heeft zij verklaard dat hij een kennis van haar is, namelijk een vriend van een vriendin. Daarnaast heeft zij verklaard zich niet te kunnen herinneren dat zij ooit schriftelijk contact met [naam persoon vordering] heeft gehad, terwijl de man heeft aangetoond dat de vrouw reeds in 2001 (aangetekende) post naar [naam persoon vordering] heeft doen verzenden (productie 30 van de man in eerste aanleg). De vrouw kan in dit verband niet volstaan met een blote ontkenning dat zij ooit iets aan [naam persoon vordering] heeft verzonden. Dat de handtekening van de vrouw op de schuldbekentenis ontbreekt, is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat (daarom) geen sprake is van een lening van de vrouw aan [naam persoon vordering] . De stelling van de vrouw dat zonder haar handtekening geen sprake kan zijn van een geldlening heeft zij zelf ontkracht door het overleggen van een schuldbekentenis van haar aan haar moeder (productie 6 van de vrouw in eerste aanleg), waarop de handtekening van haar moeder ontbreekt. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat in het geval van leningen in de familiesfeer een verklaring van alleen de schuldenaar voldoende is, maar waarom in het geval van leningen buiten de familie naast de schuldbekentenis (ook) een handtekening van de schuldeiser en van een getuige vereist is, heeft zij niet nader onderbouwd. De vrouw heeft verder tijdens de zitting bij het hof gesteld zich niet te kunnen herinneren of [naam persoon vordering] bij het etentje was in [naam land] , hetgeen het hof niet aannemelijk voorkomt, te meer niet, nu dit nog niet zo heel lang geleden is. Tenslotte heeft de vrouw betoogd dat zij niet eens zo veel geld had om aan [naam persoon vordering] uit te lenen. Ook dit acht het hof niet aannemelijk, gelet op het door de man overgelegde bankafschrift waaruit het verloop van de spaarrekening van de vrouw blijkt vanaf januari 2011 tot en met 12 maart 2015 (productie 18 van de man in eerste aanleg). Daaruit blijkt dat er steeds grote sommen geld op deze rekening werden gestort, die de vrouw vervolgens opnam. Het totaalbedrag van deze opnames is RMB 1.539.700,-, hetgeen nagenoeg overeenkomt met het door [naam persoon vordering] van de vrouw geleende bedrag. De vrouw heeft ter zitting hierover slechts verklaard dat zij meer dan 25 jaar in [naam land] had gewerkt en veel had gespaard. Het gespaarde bedrag zou zij hebben opgenomen en hebben omgewisseld voor euro’s toen zij naar Nederland kwam. Enige onderbouwing daarvan ontbreekt echter, nog los van het feit dat de vrouw tegelijkertijd heeft verklaard dat zij al in 2008 naar Nederland is gekomen, terwijl de opnames van veel latere datum dateren. In elk geval kan uit het voorgaande worden afgeleid dat de vrouw wel degelijk beschikte over grote sommen geld. Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de man de vordering van de vrouw op [naam persoon vordering] voldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft de vordering, mede door haar niet consistente verklaringen, niet voldoende (met stukken) betwist, althans haar betwisting is onvoldoende geloofwaardig. Nu de vrouw voorts geen tegenbewijs heeft aangeboden zal het hof het verzoek van de man toewijzen t. Het hof zal bepalen dat de vordering op [naam persoon vordering] – ter hoogte van € 214.115,57 (het equivalent van RMB 1.600.000,- op de peildatum, hetgeen de vrouw op zichzelf niet heeft betwist) – aan de vrouw wordt toegedeeld, onder de verplichting dat zij de helft van dat bedrag, € 107.057,79, aan de man zal voldoen. Grief 2 van de man slaagt derhalve.
5.6
Met de grieven 3 en 4 komt de man op tegen de afwijzing van zijn verzoek te bepalen dat de vrouw hem de helft van de waarde van de woningen in [naam land] dient te vergoeden. Hij stelt dat de vrouw twee woningen bezit: de woning aan de Binhai Garden, Gebouw 11, woning 202 Zhuhai (verder: [adres woning 1 buitenland] ) en de woning aan Gebouw 18, woning 1A Zhuhai (verder: [adres woning 2 buitenland] ). De man voert daartoe aan dat [adres woning 1 buitenland] aanvankelijk werd gehuurd (tot juli 2003), daarna eigendom van de vrouw is geworden en op dit moment wordt verhuurd aan een bedrijf. [adres woning 2 buitenland] is 20 jaar geleden gekocht door de vrouw samen met haar toenmalige echtgenoot en nu wordt verhuurd aan een neef, aldus de man. De vrouw betwist dat zij eigenaar is van die woningen.
5.7
De man heeft tegenover de betwisting door de vrouw aangevoerd dat een sluitend systeem van registratie van onroerende zaken in [naam land] ontbreekt en dat het feit dat de eigendom niet is opgenomen in een (digitaal) registratiesysteem niet betekent dat de vrouw – anders dan zij stelt – geen woning in eigendom heeft. Hij verwijst naar een (vertaald) document waaruit blijkt dat [adres woning 1 buitenland] is gekocht door de vrouw en haar ex-echtgenoot (productie 20 van de man in eerste aanleg). Daarnaast heeft de vrouw met zoveel woorden erkend – de man verwijst daarvoor naar een transcriptie van een opname van een gesprek dat hij met de vrouw heeft gevoerd waarin ze dat verklaart (productie 27 van de man in eerste aanleg), welke transcriptie de vrouw op zich niet heeft betwist – dat zij beide woningen in eigendom heeft en dat [adres woning 1 buitenland] wordt verhuurd aan een kantoor en [adres woning 2 buitenland] wordt verhuurd aan een neef.. Uit productie 22 en 21 in eerste aanleg blijkt volgens hem ook dat de vrouw nog altijd de vaste lasten van deze laatste woning betaalt en daar huurinkomsten uit ontvangt.
5.8
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw ook de stellingen van de man met betrekking tot de woningen in [naam land] onvoldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft de inhoud van de hiervoor genoemde transcriptie niet betwist, noch heeft zij betwist dat zij tegenover de man heeft verklaard dat zij de woningen in eigendom heeft en dat deze thans worden verhuurd. Zij heeft erkend dat zij [adres woning 1 buitenland] inderdaad heeft gehuurd tot juli 2003. Zij stelt dat zij en haar ex-echtgenoot weliswaar daarna van plan waren deze woning te kopen, maar dat zij niet aan de voorwaarden voldeden (het betrof een soort sociale woningbouw) om tot aankoop over te kunnen gaan. Zij betwist dat de aankoopfactuur die de man heeft gevoegd bij productie 20 de daadwerkelijke aankoop van dit pand betrof. Zij stelt dat dit stuk slechts ziet op een aanbetaling die zij en haar ex-echtgenoot hebben voldaan. Uiteindelijk is de koop niet doorgegaan omdat zij niet konden voldoen aan de voorwaarden voor koop. Met betrekking tot [adres woning 2 buitenland] heeft zij verklaard dat zij die woning (slechts) een tijd heeft gehuurd en met haar dochter heeft bewoond en dat het in [naam land] voorheen gebruikelijk was dat opvolgende huurders (voor het gemak) gegevens, facturen en bankrekeningen van de vorige huurders gebruikten dan wel overnamen (omdat de huur en de vaste lasten per kostenpost via diverse bankrekeningen werden voldaan).
Het hof acht ook deze verklaringen van de vrouw onvoldoende geloofwaardig, bezien in het licht van de bewijsmiddelen die de man heeft overgelegd en mede gezien de niet-consistente verklaringen van de vrouw met betrekking tot de vordering op [naam persoon vordering] zoals hiervoor onder 5.5 is overwogen. Haar verklaring dat zij tegenover de man over haar bezittingen in [naam land] heeft gelogen en heeft gedaan alsof zij daar veel bezittingen had, waaronder deze woningen, uit vrees voor gezichtsverlies en om te voorkomen dat de man op haar neerkeek, acht het hof onvoldoende om anders te oordelen. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat de vrouw aanvankelijk in eerste aanleg stelde dat het totaal van de banktegoeden op haar rekeningen in [naam land] niet meer dan ongeveer € 1.500,- bedroeg, terwijl nu – zoals hiervoor onder 5.3 is overwogen – is gebleken dat € 4.555,78 voor verdeling tussen partijen in aanmerking komt.
Ook ten aanzien van deze twee woningen komt het hof dan ook tot de conclusie dat de man voldoende heeft onderbouwd dat de vrouw deze op de peildatum in eigendom had. De vrouw heeft de stellingen van de man vervolgens onvoldoende gemotiveerd betwist, hetgeen op haar weg had gelegen en waartoe ook mogelijkheden bestonden. Zo heeft zij bijvoorbeeld geen stukken of verklaringen overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zij niet met haar ex- echtgenoot [adres woning 1 buitenland] heeft aangekocht – bijvoorbeeld de terugstorting van het bedrag van de aanbetaling –, noch heeft zij uittreksels overgelegd van het kadaster (of een vergelijkbaar systeem) in [naam land] waaruit kan worden afgeleid dat zij op de peildatum geen onroerend goed in bezit had. Dit had wel op haar weg gelegen, nu zij tevens heeft betoogd dat [adres woning 2 buitenland] een moderne miljoenenstad is met een registratiesysteem van onroerend goed dat vergelijkbaar is met dat in Nederland. Het stuk dat de vrouw als productie 5 in eerste aanleg heeft overgelegd kan in dit verband niet als bewijs dienen, nu dat niet dateert van de peildatum maar van geruime tijd daarna, van 10 april 2017. Nu de vrouw ook op dit onderdeel geen bewijs heeft aangeboden, zal het hof er dan ook vanuit gaan dat voormelde woningen in de gemeenschap van goederen zijn gevallen.
5.9
Het hof overweegt dat, indien deelgenoten geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, de rechter de verdeling daarvan op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW vaststelt en daarbij naar billijkheid rekening houdt met de belangen van partijen en, indien dat aan de orde is, het algemeen belang. Voorts is de rechter die de verdeling vaststelt bij de vaststelling van de verdeling niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en behoeft hij niet – expliciet – in te gaan op hetgeen partijen hebben aangevoerd.
5.1
Hoewel de vrouw daartoe voldoende gelegenheid heeft gehad, heeft zij geen openheid van zaken gegeven en heeft zij zich niet uitgelaten over de waarde van de onroerende zaken in [naam land] . Het hof ziet geen aanleiding haar daartoe nogmaals de gelegenheid te bieden. Ook zal het hof de vrouw niet gelasten de woningen te laten taxeren, zoals door de man verzocht, aangezien het hof, gelet op de proceshouding van de vrouw, daar weinig concreets van verwacht. Nu de vrouw haar verplichting de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren niet is nagekomen, zal het hof met toepassing van artikel 21 en 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) daaruit de gevolgtrekkingen maken die het geraden acht.
5.11
Het hof zal de voormalige echtelijke woning en de Bank Spaar Plus rekening bij Nationale Nederlanden ( [bankrekeningnummer] aan de man toedelen, onder de verplichting de schuld uit hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden (kenmerk [nummer] ) over te nemen en als eigen schuld te voldoen onder vrijwaring van de vrouw en onder de verplichting zich maximaal ervoor in te spannen dat zij zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke verbondenheid voor deze schuld. Het hof zal, zoals door de man in hoger beroep verzocht, uitgaan van de waardes op of rond 2 november 2007, het moment waarop de woning, naar aanleiding van de bestreden beschikking, is getaxeerd. De waarde van de woning bedroeg op dat moment € 270.000,- (productie 39 van de man), de hypotheekschuld € 259.950,- (productie 4 van de man in eerste aanleg) en het saldo van de Bank Spaar Plus rekening van € 36.013,59 (productie 40 van de man). De overwaarde bedraagt derhalve € 46.063,59 hetgeen betekent dat de man in verband met overbedeling aan de vrouw nog de helft van dit bedrag, zijnde € 23.031,80, verschuldigd is. Verder zal het hof bepalen dat het chalet te [plaatsnaam] aan de man wordt toegedeeld voor een bedrag van € 62.000,-, nu partijen getuige de stukken, overeenstemming hebben bereikt over de waarde van dit chalet (€ 62.000,-, de WOZ-waarde, zie productie 43 van de man). Dat betekent dat de man wegens overbedeling voor het chalet nog € 31.000,- aan de vrouw is verschuldigd.
Deze uitspraak van het hof zal, voor zover deze betrekking heeft op de (notariële) overdracht van de voormalige echtelijke woning en het chalet en de uitvoering daarvan, op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treden van de medewerking van de vrouw aan de notariële akten van levering indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de notaris heeft partijen uitgenodigd de akten van levering op zijn kantoor te ondertekenen, heeft daartoe een tijdstip vastgesteld en heeft aan hen ten minste een week voor dit tijdstip een ontwerp van deze akten en een afrekening toegezonden; en
b. de vrouw werkt niet uiterlijk op het door de notaris vastgestelde tijdstip mee aan de ondertekening van deze akten.
De onroerende zaken in [naam land] zal het hof aan de vrouw toedelen. Hiermee houdt het hof naar billijkheid rekening met de persoonlijke belangen van elk van partijen bij toedeling aan hem respectievelijk haar van de onroerende zaken die deze partij (alleen) in gebruik heeft.
5.12
Nu de vrouw geen nadere gegevens in het geding heeft gebracht ten aanzien van de waarde van de woningen in [naam land] , zal het hof met toepassing van artikel 21 en 22 Rv de gevolgtrekkingen te maken die het geraden acht en zelf de waarde van die woningen vaststellen. Nu het hof uit de stellingen van de man over deze woningen, die hij zegt met de vrouw te hebben bezocht tijdens zijn bezoek aan [naam land] , niet afleidt dat deze in waarde de onroerende zaken van partijen in Nederland (ver) overtreffen schat het hof de waarde van de in [naam land] gelegen onroerende zaken op hetzelfde bedrag als de waarde van de in Nederland gelegen onroerende zaken. Dat betekent dat de vrouw wegens overbedeling een zelfde totaalbedrag voor deze onroerende zaken aan de man dient te vergoeden als de man aan de vrouw voor de in Nederland gelegen onroerende zaken. Het hof zal daarom bepalen dat de toedelingen zullen geschieden zonder verrekening van de waarde van de toegedeelde onroerende zaken over en weer. Het hof zal tevens bepalen dat eventuele vergoedingsrechten die de man stelt nog op de vrouw te hebben (grief 5 van de man) in voorgaand bedrag zijn verdisconteerd.
De grieven 4, 5 en 6 van de man slagen op grond van het voorgaande.
5.13
Wat betreft het verzoek van de vrouw in het incidenteel hoger beroep – inzake de afgifte van inboedelgoederen door de man op straffe van verbeurte van een dwangsom – overweegt het hof dat de rechtbank heeft geconstateerd dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat zowel de inboedel van echtelijke woning als het chalet in onderling overleg bij helfte moet worden verdeeld, zonder nadere verrekening over en weer. De vrouw heeft haar stelling dat de man de verdeling van de inboedelgoederen frustreert niet, althans onvoldoende, onderbouwd, zodat haar verzoek zal worden afgewezen. Het hof verwijst daarbij naar de door de man in hoger beroep als productie 45 overgelegde inboedellijst waarop de vrouw heeft aangetekend (met handtekening en datum) dat ze alles op die inboedellijst heeft meegenomen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van het voorgaande slagen de grieven van de man en faalt de grief van de vrouw.
6.2
Het hof de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 september 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen ten aanzien van de beslissingen onder 4.1.1 tot en met 4.1.10, 4.1.18, 4.1.19 en 4.3 in het dictum van die beschikking en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
7.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 25 september 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de beslissingen onder 4.1.1 tot en met 4.1.10, 4.1.18, 4.1.19 en 4.3 en zoverre opnieuw beschikkende:
7.2
deelt toe aan de vrouw de op haar naam staande bankrekeningen in [naam land] onder de verplichting dat zij binnen één week na heden aan de man dient te betalen de helft van de gezamenlijke saldi van in totaal € 4.555,78, te weten € 2.277,89;
7.3
deelt toe aan de vrouw de vordering op [naam persoon vordering] , onder de verplichting dat zij binnen twee weken na heden € 107.057,79 aan de man voldoet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na heden tot aan de dag der algehele voldoening;
7.4
a) deelt toe aan de man het woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, gelegen aan de [adres woonhuis] en de Bank Spaar Plus rekening bij Nationale Nederlanden ( [bankrekeningnummer] ), onder de verplichting dat hij de schuld uit hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden (kenmerk [nummer] ) overneemt en als eigen schuld voldoet onder vrijwaring van de vrouw en dat hij zich ervoor inspant dat de vrouw zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke verbondenheid voor deze schuld;
b) deelt toe aan de man het chalet met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden aan [adres chalet] ;
c) bepaalt dat deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de levering van de voormalige echtelijke woning en het chalet en de uitvoering daarvan, op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van de medewerking van de vrouw op de wijze en onder de voorwaarden als hiervoor onder 5.11 is bepaald;
d) deelt toe aan de vrouw de woning aan Binhai Garden, Gebouw 11, woning 202 Zhuhai , [naam land] , en de woning in Gebouw 18, woning 1A Zhuhai , [naam land] ;
e) bepaalt dat partijen over en weer niet zijn gehouden tot vergoeding van de overwaarde van voornoemde aan elk van hen toegedeelde onroerende zaken in Nederland en [naam land] of tot verrekening van deze overwaarde en/of met de zaken gemoeide kosten over en weer;
7.5
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
7.6
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.7
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, M.L. van der Bel en T. ter Brugge, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, is bij afwezigheid van genoemde raadsheren getekend door mr. J.U.M. van der Werff en is op 29 maart 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.