Uitspraak
[appellante],
Bovemij,
1.1. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.2. De verdere bespreking van de grieven
Bovendien is haar in 2015 opnieuw een auto-ongeval overkomen.
- [appellante] heeft niet bewezen dat sprake is van ongevalsgerelateerde klachten. Uit de beschikbare gegevens volgt dat de door [appellante] gestelde klachten het gevolg zijn van
pre-existente burnout als gevolg van overbelasting en problemen in de privésfeer. Ten aanzien van de klachten wordt niet voldaan aan het (volgens Bovemij weinig heldere en zelfs ongelukkige) 'plausibliteitscriterium' dat het hof hanteert;
- Er kan, gelet op diverse onjuist gebleken stellingen van [appellante] , niet vanuit worden gegaan dat [appellante] correcte informatie verstrekt over haar klachten. Dat is in dit geval extra klemmend omdat het bewijs voor het bestaan en de omvang van de klachten uiteindelijk is gebaseerd op de informatie die [appellante] daarover (heeft) verstrekt;
- Het is duidelijk dat [appellante] haar klachten heeft geaggraveerd. De oorzaak van deze aggravatie in 2012 is nu niet meer vast te stellen, zeker niet nu de door [appellante] verstrekte informatie aantoonbaar onbetrouwbaar is gebleken;
- Door [B] en door neuropsycholoog [E] is in hun rapporten het begrip simulatie gebruikt. Dat is uitzonderlijk en wijst erop dat deze beide deskundigen de mogelijkheid van simulatie serieus hebben overwogen. Als sprake is van simulatie, staat dat in de weg aan het bestaan van ongevalsgerelateerde klachten.
Anders dan Bovemij lijkt te veronderstellen, is een dergelijke benadering van het door een partij te leveren bewijs niet uniek voor het bewijs van moeilijk te objectiveren klachten. In veel gevallen - ook buiten de letselschade - vormt de verklaring van een van partijen over het te leveren bewijsobject (bijvoorbeeld de toedracht van een ongeval of de totstandkoming van een niet schriftelijk vastgelegde overeenkomst) het uitgangspunt voor de bewijslevering, in die zin dat ondersteuning van die verklaring wordt gezocht in de bevindingen en verklaringen van derden.
De deskundigen [B] en [E] hebben de hypothese van simulatie besproken, maar verworpen. Als Bovemij in hun rapporten leest dat zij er mogelijk vanuit zijn gegaan dat [appellante] simuleerde, leest zij meer dan erin vermeld staat en berust het meerdere op speculatie.
1.DE SITUATIE MET ONGEVAL
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte;
,de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uit de arresten van het hof en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
m. Kunt u (op een schaal van 1 tot 10, met de 1 als laagste en de 10 als hoogste mate) de mate van de door u geconstateerde aggravatie aangeven? Wilt u dat, zo mogelijk, ook doen voor de door u bij uw onderzoek in 2012 geconstateerde aggravatie?
n. Indien nu sprake is van aggravatie, wat is de oorzaak daarvan?
o. Heeft u bij uw onderzoek in 2012 onderzoek gedaan naar de oorzaak van de door u toen vastgestelde "duidelijke aggravatie"?
p. Zo ja, waarin heeft dat onderzoek bestaan en wat waren uw bevindingen?
q. Zo nee, wilt u daarnaar, indien mogelijk, alsnog onderzoek doen? Als u dat onderzoek heeft verricht, wilt u dan aangeven waaruit het heeft bestaan en wat uw bevindingen zijn?
2.DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
Meestal zal het niet mogelijk zijn om onderstaande vragen (met name de vragen 2c - 2e) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt antwoorden (aanbeveling 2.2.14 en aanbeveling 2.2.16 RMSR).
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
e. Vormt de ernst en/of de duur van de door u vastgestelde klachten van de onderzochte een indicatie voor het bestaan van een bijzondere kwetsbaarheid van de onderzochte voor het ontwikkelen van deze klachten bij 'tegenslag?
i. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
Behandelingen
3.OVERIG(aanbeveling 2.2.11 RMSR)
3.3. De beslissing
om een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen naar de in rechtsoverweging 2.14 geformuleerde vragen;
roldatum 5 november 2019voor memorie na deskundigenrapport aan de zijde van [appellante] ;