In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 november 2018. Het hogerberoepschrift was op 21 december 2018 ontvangen, maar het griffierecht was niet betaald. Het Hof had belanghebbende op 21 februari 2019 herinnerd aan de verschuldigdheid van het griffierecht en gewaarschuwd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk zou kunnen worden verklaard als het griffierecht niet tijdig werd betaald. Ondanks deze waarschuwing is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn bijgeschreven op de rekening van het Hof.
Het Hof heeft beoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die erop wijzen dat de indiener niet in verzuim is geweest. Gezien het feit dat het griffierecht niet tijdig is betaald, heeft het Hof op basis van artikel 8:108, eerste lid juncto 8:41, zesde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van M.H.J. Pince van der Aa als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend verzonden op dezelfde dag.