In deze zaak heeft verzoeker, aangeduid als [A], een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren mr. R.A.V. Boxem, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. J.A. Monsma. Dit verzoek vond plaats in het kader van een hoger beroep in een belastingzaak, geregistreerd onder nummer 18/00175, waarbij de mondelinge behandeling op 13 februari 2019 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting zijn zowel verzoeker als [B], vertegenwoordiger van de Inspecteur, gehoord. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek ingediend met de stelling dat de raadsheren te veel in hun eigen vakgebied blijven hangen, waardoor zij volgens hem de diepgang missen om een weloverwogen beslissing te nemen in deze belastingzaak.
De wrakingskamer heeft op 25 maart 2019 de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek gehouden, waarbij verzoeker aanwezig was, maar de gewraakte raadsheren niet verschenen. Zij hadden aangegeven niet in het verzoek te berusten en niet gehoord te willen worden. De wrakingskamer heeft vervolgens de argumenten van verzoeker beoordeeld. Volgens artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan een rechter gewraakt worden op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer benadrukt dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen.
Na beoordeling van de ingediende argumenten heeft de wrakingskamer geconcludeerd dat het argument van verzoeker, dat de raadsheren te veel in hun vakgebied blijven hangen, geen grond biedt voor wraking. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking dan ook afgewezen. De beslissing is op 9 april 2019 openbaar uitgesproken door de voorzitter mr. R. den Ouden, samen met de raadsheren mr. J.B. de Groot en mr. M. Keppels, in aanwezigheid van griffier mr. A. Vellema. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.