Sinds het uiteengaan van de ouders in maart 2010, inmiddels dus negen jaar, is er onverminderd sprake van strijd tussen de ouders. [de minderjarige] is in 2011 onder toezicht gesteld omdat het de ouders niet lukte om gezamenlijk en vanuit een basis van wederzijds respect invulling te geven aan het ouderschap.
Sindsdien zijn verschillende hulpverleningstrajecten ingezet met als doel om de ouders tot gezamenlijke afspraken te laten komen over de omgang en om de ouders te laten stoppen met strijden en elkaar te respecteren als opvoeder. Deze hulpverlening is echter niet of onvoldoende van de grond gekomen. Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat de belangrijkste belemmeringen voor het tot stand komen van die hulpverlening gelegen zijn in de houding en persoonlijkheid van de vader.
Zo is uit de stukken gebleken dat het in 2013 aan de ouders aangeboden traject 'Ouderschap blijft' van [I] niet van de grond is gekomen door de opstelling van de vader.
Verder heeft de vader eind 2014 / begin 2015 geweigerd deel te nemen aan systeemgesprekken / gezinsbehandeling bij het toenmalige Bureau Jeugdzorg.
In 2016 is opnieuw getracht het traject 'Ouderschap blijft' op te starten, ditmaal via [F] . Ook dit traject is niet van de grond gekomen omdat de vader niet wilde instemmen met de voorwaarden die [F] stelde voor de op te starten hulpverlening.
Ook het traject 'Kinderen uit de Knel' van [F] is niet van de grond gekomen. De reden hiervoor was dat de vader niet in groepsverband wilde werken aan gezamenlijk ouderschap.
Bij brief van 15 januari 2018 heeft de GI enkele dringende adviezen aan de vader gegeven en hem een maand de tijd gegeven om te laten zien dat hij de adviezen opvolgt. De GI heeft daarbij aangegeven dat als na een maand blijkt dat de vader de dringende adviezen niet kan of wil opvolgen, de GI een verzoek bij de rechtbank zal indienen tot wijziging (beëindiging) van de zorgregeling. De GI heeft vervolgens geconstateerd dat de vader de adviezen onvoldoende heeft opgevolgd en het onderhavige inleidend verzoek ingediend.
De GI heeft onder meer geconstateerd dat de ingezette hulpverlening onvoldoende resultaat heeft gehad. Het is de ouders niet gelukt om op een constructieve wijze met elkaar te overleggen. Bovendien hanteren zij verschillende opvoedingsstijlen. Voor [de minderjarige] , bij wie in 2014 de diagnose PDD-NOS en ODD is gesteld, levert dit veel onduidelijkheid op. Het wisselen tussen de ouders vraagt veel van hem en er wordt, van de kant van de vader, veel druk op hem uitgeoefend. Hierdoor bestaat er volgens de GI - en het hof deelt deze visie - een groot risico dat [de minderjarige] een loyaliteitsconflict gaat ontwikkelen. De moeder heeft zich de afgelopen jaren bereid getoond om haar medewerking te verlenen aan de hulpverlening en zich in te spannen om de gestelde doelen te bereiken, maar gebleken is dat de vader niet wilde meewerken en geen inzet toonde, dan wel eisen stelde die niet in het belang van [de minderjarige] waren. De vader bleef de discussie aangaan over de gronden van de ondertoezichtstelling, stond onvoldoende open voor adviezen, toonde geen probleembesef en liet niet blijken dat hij zich wilde inzetten om de situatie te veranderen. De vader wilde enkel de (uitbreiding van de) omgang bespreken en toonde onvoldoende inzicht dat eerst de onderlinge situatie met de moeder verbeterd moest worden.
Uiteindelijk is de ondertoezichtstelling per 4 juli 2018 beëindigd omdat de GI geen mogelijkheden meer zag om de gestelde doelen te behalen.