ECLI:NL:GHARL:2019:3035

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
200.236.306/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep loonvordering Quick Multi Detachering B.V. tegen [geïntimeerde] met betrekking tot contante betalingen en bewijsaanbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Quick Multi Detachering B.V. (QMD) tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarin een loonvordering van de geïntimeerde, [geïntimeerde], vrijwel integraal is toegewezen. De kantonrechter had QMD veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, vakantiegeld en bijkomende kosten. QMD heeft in hoger beroep aangevoerd dat er contante betalingen zijn gedaan aan [geïntimeerde] ter hoogte van € 5.400,-, en heeft aangeboden dit te bewijzen door getuigen te horen en het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg over te leggen. Het hof heeft dit bewijsaanbod echter gepasseerd, omdat het onvoldoende gespecificeerd was en QMD had het proces-verbaal uit eigen beweging moeten inbrengen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, met uitzondering van een rekenfout die is hersteld. QMD is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.236.306/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5400538)
arrest van 2 april 2019
in de zaak van
Quick Multi Detachering B.V.,
gevestigd te Nieuwe Pekela,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen:
QMD,
advocaat: mr. J.T. Schlepers, kantoorhoudend te Beilen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A.J. Roos, kantoorhoudend te Wolvega.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het tussenvonnis van 6 december 2016 en het eindvonnis van 19 december 2017 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 16 maart 2018 is door QMD hoger beroep ingesteld van voormeld eindvonnis van 19 december 2017 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van
3 april 2018.
2.2
De conclusie van de memorie van grieven strekt tot vernietiging van onderdeel a van het bestreden vonnis voor zover het betreft de daarin genoemde vermindering van de veroordeling met betaalde voorschotten en het alsnog vaststellen van deze vermindering op € 5.400,-, althans op een door het hof te bepalen bedrag van ten minste € 750,-, kosten rechtens.
2.3
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing van het hoger beroep, met veroordeling van QMD in de proceskosten in beide instanties.
2.4
Partijen hebben arrest gevraagd en daartoe de stukken overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep - voor zover relevant voor de beoordeling van het geschil - uit van de volgende feiten die als vaststaand hebben te gelden.
3.2
[geïntimeerde] is tussen 1 mei 2013 en 30 april 2015 in dienst geweest bij QMD dan wel bij haar zusterbedrijf Quick Multi Repair B.V.
3.3
[geïntimeerde] heeft QMD bij brieven van 21 december 2015, 28 juli 2016 en 14 september 2016 gesommeerd tot betaling van het achterstallige loon, het vakantiegeld en de nog uit te betalen vakantiedagen over de periode 1 mei 2013 tot en met 30 april 2015. Verder heeft [geïntimeerde] aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging en buitengerechtelijke incassokosten. QMD is niet tot betaling overgegaan.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd dat QMD wordt veroordeeld tot betaling van:
a. a) € 35.019,36 bruto aan achterstallig loon, althans het netto-equivalent daarvan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2015;
b) € 6.347,15 bruto aan achterstallig vakantiegeld en niet opgenomen vakantiedagen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2015;
c) de wettelijke verhoging van 50% over de onder a en b gevorderde bedragen;
d) € 1.188,67 aan buitengerechtelijke incassokosten;
e) de proceskosten;
f) de nakosten indien QMD niet binnen veertien dagen na het vonnis voldoet aan de veroordeling.
4.2
QMD heeft verweer gevoerd. QMD heeft naar eigen zeggen meer betaald dan waar [geïntimeerde] ooit aanspraak op kon maken: door betalingen aan schuldeisers en aan de éénmanszaak van [geïntimeerde] , door uitvoering te geven aan diverse beslagen door derden op het loon van [geïntimeerde] en door boetes van [geïntimeerde] te betalen.
4.3
Op 13 februari 2017 is een comparitie van partijen gehouden. Vervolgens heeft QMD een akte uitlating genomen. Hierin stelt QMD onder meer dat [geïntimeerde] op een vraag van de kantonrechter heeft geantwoord dat hij wekelijks € 50,- contant van QMD heeft ontvangen als leefgeld.
4.4
[geïntimeerde] heeft het voorgaande in zijn antwoordakte uitlating bewijs betwist. [geïntimeerde] stelt dat hij "
slechts een enkele keer hooguit 15 keer" een bedrag van € 50,- contant heeft ontvangen van QMD.
4.5
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis overwogen dat [geïntimeerde] heeft erkend dat hij vijftien maal een bedrag van € 50,- als leefgeld heeft ontvangen. De kantonrechter heeft deze betalingen aangemerkt als een voorschot op zijn loon. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter als volgt beslist:
"
a) veroordeelt QMD tot betaling aan [geïntimeerde] van het achterstallige salaris ter hoogte van € 34.825,32 bruto, waarbij het netto equivalent van dit bedrag dient te worden verminderd met een bedrag van € 500,00 netto aan betaalde voorschotten;
b) veroordeelt QMD tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 6.331,63 bruto aan achterstallige vakantiegelden en vakantiedagen;
c) veroordeelt QMD tot betaling van de wettelijke rente over de onder a) en b) genoemde bedragen vanaf 1 mei 2015 tot de algehele voldoening daarvan;
d) veroordeelt QMD tot betaling aan [geïntimeerde] van de wettelijke verhoging wegens vertraging over de onder a) en b) genoemde bedragen ex artikel 7:625 BW met een maximum van 25%;
e) veroordeelt QMD tot betaling aan [geïntimeerde] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.186,57;
f) veroordeelt QMD tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 94,08 explootkosten, € 471,00 griffierecht en € 1.200,00 aan salaris van de gemachtigde;
g) veroordeelt QMD tot betaling aan [geïntimeerde] , in het geval QMD niet binnen 14 dagen na heden aan de veroordeling voldoet, van de nakosten begroot op een bedrag van € 100,00;
h) wijst af het meer of anders gevorderde."

5.De beoordeling van de grieven en de vordering in hoger beroep

5.1
QMD heeft één grief ontwikkeld tegen het vonnis van 19 december 2017. Volgens QMD heeft [geïntimeerde] op 13 februari 2017 tijdens de comparitie in eerste aanleg gezegd dat hij gedurende zijn dienstverband iedere week in ieder geval € 50,- heeft ontvangen. [geïntimeerde] ontkent dat echter in zijn antwoordakte uitlating bewijs en stelt dat het maximaal vijftien keer is geweest. Volgens QMD kan het proces-verbaal van de comparitie uitsluitsel geven. QMD biedt aan bewijs te leveren van haar stelling dat aan [geïntimeerde] € 5.400,- contant is betaald door het horen van getuigen en het overleggen van het proces-verbaal van de comparitie van partijen in eerste aanleg.
5.2
Op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv heeft QMD de bewijslast van haar stelling dat zij € 5.400,- aan [geïntimeerde] heeft betaald. Het hof stelt voorop dat een partij in hoger beroep tot getuigenbewijs moet worden toegelaten indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Het antwoord op de vraag of een bewijsaanbod voldoende specifiek is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechter, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, zal moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert. In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet vermeldt op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zou kunnen afleggen, doch zal in het algemeen niet mogen worden verlangd dat daarbij ook wordt vermeld wat daarover door getuigen zal kunnen worden verklaard (HR 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1846).
5.3
Het hof stelt vast dat de levering van (schriftelijk) bewijs door QMD het partijdebat in eerste aanleg heeft gedomineerd. QMD heeft de hoogte van de loonvordering van [geïntimeerde] in essentie niet betwist, maar QMD heeft zich tegen de vordering van [geïntimeerde] verweerd met een beroep op diverse betalingen (zie 4.2). Uit de akten die partijen na de comparitie in eerste aanleg hebben genomen en uit het bestreden vonnis blijkt dat QMD die betalingen onvoldoende heeft aangetoond, behoudens voor zover door [geïntimeerde] erkend (zoals de contante betalingen waar het nu over gaat). Na de aktenwisseling wist QMD dat [geïntimeerde] de ontvangst van meer dan vijftien maal € 50,- betwist. QMD wist dus dat zij haar stelling dat zij in totaal € 5.400,- contant aan [geïntimeerde] heeft betaald, in hoger beroep behoorlijk diende te onderbouwen en eventueel te bewijzen. Tegen deze achtergrond is het aanbod om dit bewijs te leveren door het horen van getuigen zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende concreet en te weinig specifiek.
5.4
Het hof ziet in dit stadium van de procedure geen aanleiding om QMD in de gelegenheid te stellen het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 13 februari 2017 alsnog over te leggen. QMD had dat uit eigen beweging moeten doen door dit stuk als productie in het geding te brengen. Voor het leveren van schriftelijk bewijs is immers geen opdracht van de rechter nodig (HR 19 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2874).
5.5
Het hof passeert het bewijsaanbod van QMD dan ook om de redenen die hiervoor zijn vermeld. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat QMD een bedrag van € 5.400,- contant aan [geïntimeerde] heeft betaald. In zoverre faalt de grief.
5.6
In de toelichting op de grief heeft QMD nog opgemerkt dat de kantonrechter een rekenfout gemaakt, omdat 15 x € 50,- een totaal van € 750,- oplevert, terwijl in het dictum van het bestreden vonnis onder a) slechts een bedrag van € 500,- in mindering is gebracht op de toegewezen loonvordering van [geïntimeerde] . In zoverre is de grief terecht voorgedragen. [geïntimeerde] heeft niet (incidenteel) gegriefd tegen het oordeel van de kantonrechter dat QMD vijftien maal een bedrag van € 50,- aan hem heeft betaald en dat dit bedrag in mindering strekt op het netto equivalent dat aan hem voldaan dient te worden, zodat dit in hoger beroep vast staat.
5.7
De slotsom luidt dan ook dat onderdeel a) van het bestreden vonnis niet ongewijzigd kan worden bekrachtigd. Aangezien de door QMD gevorderde vermindering van de veroordeling tot betaling van achterstallig loon ten opzichte van het vonnis van de kantonrechter slechts tot een aanpassing van € 250,- leidt, zal het hof QMD als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: 1 punt in tarief I).
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt onderdeel a) van het vonnis van de kantonrechter van 19 december 2017, en in zoverre opnieuw rechtdoende, bepaalt dat onderdeel a) komt te luiden als volgt:
a) veroordeelt QMD tot betaling aan [geïntimeerde] van het achterstallige salaris ter hoogte van € 34.825,32 bruto, waarbij het netto equivalent van dit bedrag dient te worden verminderd met een bedrag van € 750,00 netto aan betaalde voorschotten;
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 19 december 2017 voor het overige;
veroordeelt QMD in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak in totaal vast op:
- € 318,- aan verschotten,
- € 759,- aan geliquideerd salaris van de advocaat,
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. O.E. Mulder en mr. M. Willemse, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 2 april 2019.