Uitspraak
Havos,
Hielkema & Co Advocaten,
de maatschap,
1.Het geding in eerste aanleg
21 maart 2017 en 1 augustus 2017 die de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep
4.De vaststaande feiten
2.2 tot en met 2.9 van het vonnis van 1 augustus 2017. Het hof zal die feiten hierna herhalen, voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep relevant, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep tevens als vaststaand kunnen worden aangemerkt.
5 september 2016 aansprakelijk gesteld, aanspraak gemaakt op € 415.000,- aan schadevergoeding en voor het geval geen minnelijke regeling tot stand komt, vernietiging van de koopovereenkomst aangekondigd. Op 22 september 2016 heeft de maatschap namens Havos verlof gevraagd en verkregen voor het leggen van diverse conservatoire beslagen, waarna ook daadwerkelijk beslag is gelegd.
5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
6.De beoordeling van de grieven en de vordering
grief 1betoogt Havos in essentie dat de maatschap had dienen te bewijzen dat de declaraties waarvan zij betaling vordert, tezamen met de reeds voldane facturen, een redelijk loon oplevert in de zin van artikel 7:405 lid 2 BW en dat de kantonrechter ten onrechte de bewijslast dat daarvan geen sprake is bij Havos heeft gelegd.
grief 2komt Havos alsnog met een (gedeeltelijke) betwisting van de door de maatschap verstrekte urenverantwoording. Havos erkent nu wel de juistheid van de facturen genoemd onder 4.4 en heeft haar aanvankelijk verweer laten varen dat daarbij al te veel in rekening was gebracht. Ook heeft zij haar verweer prijsgegeven dat de maatschap ook mr. A.M. Langeloo naast mr. H.M. Hielkema (verder respectievelijk mr. Langeloo en mr. Hielkema) heeft ingezet voor de uitvoering van de opdracht, terwijl dat niet afgesproken zou zijn.
7 en 14 november 2016 hierna bespreken. De maatschap heeft ter weerlegging van de bezwaren al in eerste aanleg haar volledige dossier van het geschil tussen Havos en de stichting Zorggroep Groningen in het geding gebracht.
grieven 3 en 4hebben betrekking op respectievelijk de incassokosten en de proceskosten. Beide grieven missen, zoals Havos zelf ook al opmerkt, zelfstandige betekenis. Deze grieven delen het lot van de overige grieven en leiden niet tot vernietiging van het eindvonnis waarvan beroep.
7.De beslissing
21 maart 2017;
2 april 2019.