ECLI:NL:GHARL:2019:2962

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
200.223.659/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over declaratiegeschil tussen Havos Onroerend Goed B.V. en Hielkema & Co Advocaten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door Havos Onroerend Goed B.V. tegen Hielkema & Co Advocaten, in verband met een declaratiegeschil. Havos, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.T. van Dalen, was in eerste aanleg gedaagde en had een vordering tot betaling van openstaande facturen van de maatschap Hielkema & Co Advocaten, die in eerste aanleg eiseres was. De kantonrechter had de vordering van Hielkema & Co Advocaten toegewezen, wat Havos in hoger beroep aanvecht. Het hof verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter en de procedure in eerste aanleg, waarin de feiten zijn vastgesteld. Het hof overweegt dat Havos niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen een tussenvonnis, omdat dit volgens artikel 131 Rv niet mogelijk is. Het hof gaat verder in op de grieven van Havos, die onder andere betogen dat de maatschap niet heeft bewezen dat de declaraties redelijk zijn. Het hof oordeelt dat de maatschap de bewijslast draagt voor het aantal in rekening gebrachte uren, maar dat Havos niet voldoende heeft aangetoond dat deze uren buitensporig zijn. De grieven van Havos falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. Havos wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.223.659/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5712988 CV EXPL 17-2075)
arrest van 2 april 2019
in de zaak van
Havos Onroerend Goed B.V.,
gevestigd te Slochteren,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Havos,
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
de maatschap
Hielkema & Co Advocaten,
kantoorhoudende te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
de maatschap,
advocaat: mr. P.M. Jongeling, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
21 maart 2017 en 1 augustus 2017 die de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 18 september 2017;
- het comparitiearrest d.d. 7 november 2017;
- het proces-verbaal van de comparitie d.d. 14 februari 2018;
- de memorie van grieven d.d. 1 mei 2018;
- de memorie van antwoord (met producties) d.d. 7 augustus 2018;
- een akte uitlating producties zijdens Havos d.d. 2 oktober 2018.
2.2
Vervolgens heeft Havos de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
Havos vordert in het hoger beroep - kort samengevat - dat het hof het eindvonnis van 1 augustus 2017 vernietigt en alsnog de vorderingen van de maatschap afwijst.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
Havos heeft ook appel ingesteld tegen het tussenvonnis van 21 maart 2017 dat niet meer behelsde dan dat de kantonrechter een comparitie na antwoord heeft bepaald. In artikel 131 Rv is bepaald dat tegen een dergelijk vonnis geen hogere voorziening openstaat, zodat Havos in haar hoger beroep tegen dit vonnis niet kan worden ontvangen.

4.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen
2.2 tot en met 2.9 van het vonnis van 1 augustus 2017. Het hof zal die feiten hierna herhalen, voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep relevant, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep tevens als vaststaand kunnen worden aangemerkt.
4.1
Op 9 augustus 2016 is tussen Havos en de maatschap een overeenkomt tot stand gekomen, waarbij de maatschap in opdracht en voor rekening van Havos juridische werkzaamheden verricht betreffende een geschil met de stichting Zorggroep Groningen rond de aankoop door Havos van een woon-zorgcomplex te Wildervank dat gedeeltelijk was verhuurd.
4.2
In de opdrachtbevestiging die de maatschap aan Havos heeft verzonden, heeft mr. H.M. Hielkema onder meer het volgende geschreven: "Voor de goede orde meld ik u dat op mijn werkzaamheden van toepassing is een uurtarief van € 240 (exclusief 21% btw) en dat op onze dienstverlening bijgaande algemene voorwaarden van toepassing zijn."
4.3
De maatschap heeft namens Havos de Zorggroep Groningen bij brief van
5 september 2016 aansprakelijk gesteld, aanspraak gemaakt op € 415.000,- aan schadevergoeding en voor het geval geen minnelijke regeling tot stand komt, vernietiging van de koopovereenkomst aangekondigd. Op 22 september 2016 heeft de maatschap namens Havos verlof gevraagd en verkregen voor het leggen van diverse conservatoire beslagen, waarna ook daadwerkelijk beslag is gelegd.
4.4
De maatschap heeft voor de door haar verrichte werkzaamheden bij factuur van 5 september 2016 een bedrag van € 4.709,32 bij Havos in rekening gebracht, bij factuur van 5 oktober 2016 een bedrag van € 4.350,02, bij factuur van 5 oktober 2016 een bedrag van € 524,44 en bij factuur van 12 oktober 2016 een bedrag van € 619,00. Havos heeft deze facturen voldaan.
4.5
Nadien heeft de maatschap nog een aantal facturen voor haar werkzaamheden aan Havos verzonden. Het betreft de volgende facturen:
2161085 7 november 2016 € 4.624,11
2161111 14 november 2016 € 1.514,92
2161247 7 december 2016 € 619,00
4.6
Op 11 november 2016 heeft de maatschap een e-mail naar Havos gestuurd, waarin onder meer het volgende is te lezen:
Hierbij refereer ik aan onze telefoongesprekken van afgelopen woensdag en donderdag.
U liet mij weten onze factuur voor onze werkzaamheden in de maand oktober 2016 te hebben ontvangen, maar deze niet te willen betalen. U verzocht om creditering van de factuur, omdat daarin volgens u ten onrechte werkzaamheden van mijn collega mr. Langeloo in rekening zijn gebracht. Indien wij bereid zouden zijn de factuur te crediteren, was u bereid de relatie met mijn kantoor inzake de kwestie tegen de Zorggroep Groningen voort te zetten. Indien wij daartoe niet bereid zouden zijn, zou u onze relatie willen beëindigen.
Ik heb u meegedeeld dat er geen reden is de factuur te crediteren en dat ze betaald dient te worden door Havos Onroerend Goed B.V. Het gefactureerde werk is verricht in overeenstemming met de met u gemaakt afspraken, net zoals bij de eerdere aan u toegezonden en door u betaalde facturen. U hebt meegedeeld de factuur niet te zullen betalen. U dwingt ons incassomaatregelen tegen u te nemen. U dient daarbij rekening te houden met aanzienlijke voor uw rekening komende kosten.
Bij deze wordt de door mijn kantoor aan u verleende rechtsbijstand per direct beëindigd. U zult binnenkort een factuur ontvangen voor de nog niet in rekening gebrachte recente werkzaamheden en eventuele verschotten.
4.7
Nadien heeft eerst de maatschap en vervolgens het door haar ingeschakelde deurwaarderskantoor LAVG Havos verzocht c.q. gesommeerd om de openstaande facturen te voldoen. Op 5 januari 2017 heeft de gemachtigde van Havos een brief naar LAVG gestuurd, waarin hij onder meer heeft geschreven:
Cliënte acht het onbegrijpelijk dat een tweetal advocaten zich meer dan bijna 20 uren zouden hebben bezig gehouden tegen een uurtarief van € 240,00 voor onderhandelingen over de juiste inhoud van een bankgarantie. Er is immers in dat opzicht niets meer en minder gebeurd. Cliënte stelt dat dat buiten iedere proportie is, temeer daar de kwestie rondom de bankgarantie door cliënte zelf is uitgedacht en door haarzelf is afgehandeld.
Cliënte is dan ook van mening - om het maar populair uit te drukken - dat uw opdrachtgever met een vork heeft geschreven en dat de in rekening gebrachte uren en werkzaamheden in geen enkele verhouding staan tot de daadwerkelijk noodzakelijke verrichtingen die alleen gingen over de inhoud van de bankgarantie.
4.8
Havos heeft op 23 januari 2017 de factuur nr. 2161247 van € 619,00 voldaan. De overige facturen heeft zij onbetaald gelaten.

5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

5.1
De maatschap heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd dat Havos wordt veroordeeld tot betaling van de twee resterende onder 4.5 bedoelde facturen voor door haar aan Havos verleende rechtsbijstand tot een totaalbedrag van € 6.139,03 vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente.
5.2
De kantonrechter heeft bij vonnis van 1 augustus 2017 de vordering toegewezen.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering

6.1
Havos heeft tegen het eindvonnis vier grieven voorgedragen.
6.2
Met
grief 1betoogt Havos in essentie dat de maatschap had dienen te bewijzen dat de declaraties waarvan zij betaling vordert, tezamen met de reeds voldane facturen, een redelijk loon oplevert in de zin van artikel 7:405 lid 2 BW en dat de kantonrechter ten onrechte de bewijslast dat daarvan geen sprake is bij Havos heeft gelegd.
6.3
Het hof overweegt dat tussen Havos en de maatschap een overeenkomst van opdracht, namelijk tot het verlenen van beroepsmatige juridische bijstand, tot stand is gekomen waarbij ook afspraken zijn gemaakt over het aan de maatschap toekomende loon, namelijk € 240,- per uur (ex BTW). De vaststelling van een redelijk loon als bedoeld in artikel 7:405 lid 2 komt, anders dan Havos betoogt, eerst aan de orde indien tussen partijen geen afspraken over het loon zijn gemaakt. Voor zover aan de grief de gedachtegang ten grondslag ligt dat van een door partijen bepaalde hoogte van het loon pas sprake is indien een vaste all-in prijs zou zijn afgesproken, berust deze op een onjuist uitgangspunt.
6.4
Wel impliceert een afspraak dat tegen een bepaald uurloon zal worden afgerekend dat de opdrachtnemer, derhalve in dit geval de maatschap, de bewijslast draagt van het aantal ter uitvoering van de opdracht in rekening gebrachte uren. In eerste aanleg is het aantal in rekening gebrachte uren als zodanig niet betwist, maar heeft Havos gesteld dat de maatschap te veel uren in rekening heeft gebracht, omdat een ervaren advocaat als mr. H.M. Hielkema die door Havos vanwege zijn bijzondere expertise in de arm was genomen, de opdracht in minder uren had kunnen klaren dan Havos in rekening zijn gebracht. In wezen komt dit neer op een door Havos aan de maatschap gemaakt verwijt dat zij onvoldoende de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen en tekort is geschoten in de uitvoering van de opdracht. Van die stelling rust de bewijslast op Havos.
6.5
De grief faalt.
6.6
In de toelichting op de
grief 2komt Havos alsnog met een (gedeeltelijke) betwisting van de door de maatschap verstrekte urenverantwoording. Havos erkent nu wel de juistheid van de facturen genoemd onder 4.4 en heeft haar aanvankelijk verweer laten varen dat daarbij al te veel in rekening was gebracht. Ook heeft zij haar verweer prijsgegeven dat de maatschap ook mr. A.M. Langeloo naast mr. H.M. Hielkema (verder respectievelijk mr. Langeloo en mr. Hielkema) heeft ingezet voor de uitvoering van de opdracht, terwijl dat niet afgesproken zou zijn.
6.7
Het hof zal de concrete bezwaren van Havos tegen de facturen van
7 en 14 november 2016 hierna bespreken. De maatschap heeft ter weerlegging van de bezwaren al in eerste aanleg haar volledige dossier van het geschil tussen Havos en de stichting Zorggroep Groningen in het geding gebracht.
Het opstellen van de dagvaarding
6.8
Mr. Hielkema heeft op 10 oktober 2016 een dagvaarding aan de stichting Zorggroep Groningen namens Havos doen uitbrengen. Voor het opstellen van deze dagvaarding heeft mr. Langeloo 7 uur in rekening gebracht en mr. Hielkema 3 uur en 42 minuten. Havos betoogt dat dit teveel uren zijn, omdat het opstellen van de dagvaarding, gelet op de reeds
eerder opgestelde aansprakelijkstelling en het beslagexploot, in minder uren had kunnen worden voltooid dan zijn verantwoord.
6.9
Het hof stelt vast dat de dagvaarding 16 kantjes beslaat en dat daarbij 24 producties zijn gevoegd. Het beslagverzoek telde 11 kantjes en 3 bijlagen. De tekst van beide processtukken is niet gelijkluidend.
Het hof acht de stelling van Havos dat de maatschap voor het opstellen van de dagvaarding buitensporig veel uren in rekening heeft gebracht niet aannemelijk geworden.
De werkzaamheden van mr. Langeloo op 18 oktober 2016
6.1
Mr. Langeloo heeft op 18 oktober 2016 18 minuten in rekening gebracht voor het aanbrengen van de dagvaarding bij de rechtbank in Groningen. Volgens Havos waren deze werkzaamheden niet noodzakelijk. Het hof kan dit verweer van Havos niet volgen. Nadat de dagvaarding van de deurwaarder ontvangen was, diende deze op de rol van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, te worden ingeschreven. Dat zijn werkzaamheden die de maatschap moest verrichten in het kader van de uitvoering van de opdracht.
Het bestuderen van de kortgedingdagvaarding
6.11
Mr. Hielkema heeft op 28 oktober 2016 42 minuten gerekend voor de het bestuderen van de kortgedingdagvaarding die stichting Zorggroep Groningen aan Havos (op het kantooradres van mr. Hielkema) op haar beurt op 27 oktober 2016 had uitgebracht tot opheffing van de gelegde beslagen. Dit kort geding zou dienen op 9 november 2016. Havos betoogt dat zij daarvoor mr. Hielkema geen opdracht heeft gegeven.
6.12
Het hof verwerpt dit betoog. Deze werkzaamheden vloeiden immers rechtstreeks voort uit de gelegde beslagen en hingen samen met de door mr. Hielkema in opdracht van Havos gevoerde besprekingen met Zorggroep Groningen, zodat de opdracht daartoe besloten lag in de aan de maatschap gegeven opdracht tot het verlenen van rechtsbijstand in het geschil met Zorggroep Groningen.
Literatuurstudie op 3 november 2016
6.13
Mr. Langeloo heeft op 3 november 1 uur jurisprudentie/literatuurstudie in rekening gebracht. Volgens Havos was dit niet nodig omdat de dagvaarding toen al was uitgebracht. De maatschap heeft er terecht op gewezen dat deze werkzaamheden zien op de voorbereiding van het kort geding dat op 9 november 2016 zou dienen. Daarmee is ook deze stelling van Havos voldoende weerlegd.
De werkzaamheden van mr. Hielkema na 1 november 2016
6.14
Mr. Hielkema heeft na 1 november 2016 voor diverse telefoongesprekken en het bestuderen en opstellen van diverse correspondentie in totaal 4 uur en 24 minuten in rekening gebracht. Volgens Havos is dit teveel, omdat mr. Hielkema per zes minuten declareert en de daadwerkelijk met deze handelingen gemoeide tijd minder zou hebben bedragen. Hetzelfde geldt voor de in de maand oktober 2016 in rekening gebrachte uren voor deze doeleinden (ongeveer 3 uur).
6.15
Het hof overweegt dat het verantwoorden van de bestede tijd per eenheid van zes minuten in de beroepsgroep waarin de maatschap werkzaam is een gebruikelijke wijze van tijdsregistratie is ten behoeve van het opstellen van een declaratie. Havos klaagt er over dat voor het lezen en reageren op korte e-mails ten onrechte de minimale tijd van zes minuten is gedeclareerd. Het hof overweegt dat Havos mogelijk een punt zou hebben indien een groot aantal e-mails tegelijkertijd zou zijn binnengekomen en de maatschap voor het bestuderen van elk van die mails zes minuten zou hebben gedeclareerd terwijl de daadwerkelijk daaraan bestede tijd veel minder zou zijn. Uit het overgelegde dossier en de door de maatschap verstrekte urenverantwoording blijkt evenwel afdoende dat dit niet het geval is. Het hof acht dan ook voldoende aannemelijk gemaakt dat de op deze onderdelen in rekening gebrachte tijd daadwerkelijk aan de uitvoering van de opdracht is besteed.
Ook deze klacht treft geen doel.
6.16
Grief 2 faalt in alle onderdelen.
De
grieven 3 en 4hebben betrekking op respectievelijk de incassokosten en de proceskosten. Beide grieven missen, zoals Havos zelf ook al opmerkt, zelfstandige betekenis. Deze grieven delen het lot van de overige grieven en leiden niet tot vernietiging van het eindvonnis waarvan beroep.
De slotsom
6.17
De grieven falen zodat het bestreden eindvonnis zal worden bekrachtigd. Het hof zal Havos, als de in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van de procedure in hoger beroep veroordelen, voor wat het salaris van de advocaat van de maatschap te begroten op 2 punten naar tarief I.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart Havos niet-ontvankelijk in haar hoger beroep van het comparitievonnis van
21 maart 2017;
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 1 augustus 2017;
veroordeelt Havos in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de maatschap vastgesteld op € 716,- voor verschotten en op € 1.518,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt Havos in de nakosten, begroot op € 157,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval Havos niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
veroordeelt Havos daarnaast tot betaling van de wettelijke rente over de toegewezen proceskosten (inclusief de nakosten) te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.M.A. Wind en mr. G.J. Baken en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
2 april 2019.