Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant] ,
[appellante],
[appellanten] c.s.,
en afzonderlijk:
[appellant]respectievelijk
[appellante],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde2],
[geïntimeerden] c.s.,
en afzonderlijk:
[geïntimeerde1]respectievelijk
[geïntimeerde2],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de memorie van grieven, tevens akte wijziging van eis, met producties,
- de akte uitlating wijziging van eis,
- de antwoord akte uitlating wijziging van eis,
- de (rol)beschikking van 15 augustus 2017 inzake de wijziging van eis,
3.De vaststaande feiten
De huur is daarna op basis van een tweede schriftelijke huurovereenkomst voortgezet voor de duur van vijf jaar, eindigend op 1 mei 2016. In die huurovereenkomst is als verhuurder alleen [appellant] vermeld.
Over verhoging van de huurprijs is in de tweede huurovereenkomst in artikel 5, eerste lid, bepaald dat deze op voorstel van de verhuurder voor het eerst per 1 mei 2016 en vervolgens jaarlijks kan worden gewijzigd. De betreffende bepaling ziet op verhoging van de huurprijs voor niet geliberaliseerde woonruimte. In het tweede van het artikel, dat gaat over huurprijsverhoging voor geliberaliseerde woonruimte, staat als datum waarop de huur voor het eerst kan worden verhoogd vermeld “NVT”.
[geïntimeerden] c.s. betalen aan huur nog steeds een bedrag van € 850,- per maand. Die huur voldeden zij aanvankelijk contant aan [appellant] . Vanaf enig moment in de loop van deze procedure zijn [geïntimeerden] c.s. de huur giraal gaan voldoen. Betaling vindt sindsdien plaats op een rekeningnummer op naam van [appellante] .
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Daarnaast hebben zij gevorderd te bepalen dat zolang [geïntimeerden] c.s. het gebruik van de woning zullen hebben zij € 866,17 per maand verschuldigd zijn. Tevens is veroordeling gevorderd van [geïntimeerden] c.s. tot betaling van een bedrag van € 434,88 (aan achterstallige huurverhoging) en € 241,07 (aan een openstaande waterschapsheffing).
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief Ikomen [appellanten] c.s. op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] geen partij is bij de huurovereenkomst. Volgens [appellante] is het een vergissing geweest dat zij niet als verhuurder staat vermeld in de tweede huurovereenkomst. Die huurovereenkomst betrof alleen een verlenging van de eerste huurovereenkomst, waarin [appellante] wel als verhuurder stond vermeld. Volgens [appellanten] c.s. zijn ook [geïntimeerden] c.s. er van uitgegaan dat [appellante] mede verhuurder is gebleven. In dat verband hebben zij er op gewezen dat [geïntimeerden] c.s. de huur overmaken aan [appellante] .
is dus in haar vordering ontvankelijk. Daarmee slaagt grief I.
De vorderingen van [appellanten] c.s. zoals in hoger beroep ingesteld zullen hierna worden beoordeeld vanuit het perspectief dat [appellant] en [appellante] gezamenlijk verhuurder zijn.
In de rechtspraak is uitgangspunt bij de toepassing van dit artikel dat bij beëindiging van woonruimte een beroep op dringend eigen gebruik van de verhuurder niet te snel gehonoreerd dient te worden, gelet op het gewicht dat toekomt aan de door het huurrecht beoogde bescherming van de huurder van woonruimte (vgl. HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:338). Er moeten derhalve zwaarwegende en urgente belangen aan de zijde van de verhuurder spelen om een verhuurde woning (weer) in eigen gebruik te gaan nemen. Die belangen dienen bij een belangenafweging ook zwaarder te wegen dan de belangen van de huurders bij voortzetting van het gebruik van de woning.
- dat vanwege medische beperkingen van [appellante] (kunstknieën) traplopen een probleem is. De seniorenwoning bevindt zich op een tweede verdieping en zij moeten de trap gebruiken als de lift stuk is. In de woning aan de [a-straat] is daarentegen een traplift aanwezig;
- dat weer gaan wonen op de [a-straat] vanuit financieel oogpunt aantrekkelijker is, de maandlasten komen dan zo’n € 200,- per maand lager uit.
Ook de andere door [appellanten] c.s. aangevoerde redenen, zowel afzonderlijk maar ook in hun samenhang bezien, maken naar het oordeel van het hof nog niet dat gesproken kan worden van een urgent belang van [appellanten] c.s. bij voortzetting van hun samenwoning op de [a-straat] .
c.s. hebben nog wel aangevoerd dat als het tot een verkoop mocht komen dat voor hen desastreuze gevolgen zal hebben, omdat hun woning (fors) “onder water” staat, maar ook voor die stelling geldt dat die in het geheel niet is onderbouwd met gegevens waaruit dat kan blijken.
Grief II faalt derhalve.
grief IV, waarin [appellanten] c.s. zich richten tegen het oordeel van de kantonrechter dat aan de belangenafweging niet wordt toegekomen.
Ook het hof komt aan een afzonderlijke belangenafweging niet (meer) toe. Daarbij wordt opgemerkt dat die belangenafweging hiervoor ook al enigszins is verweven in de beoordeling van de vraag of [appellanten] c.s. een voldoende zwaarwegend belang hebben bij het eigen gebruik van hun woning.
grief IIIbestaat daarom evenmin nog belang.
Het hof overweegt in aansluiting daarop dat een redelijke lezing van het artikel ook tot de slotsom moet leiden dat abusievelijk in het eerste lid van artikel 5 de datum van 1 mei 2016 is vermeld als de datum waarop voor het eerst een huurverhoging kan plaatsvinden, omdat dat artikellid ziet op niet geliberaliseerde huur, terwijl het hier gaat om geliberaliseerde huur. En dat bedoeld was die datum te vermelden in het tweede lid, dat juist wel handelt over geliberaliseerde huur.
Waar de hoogte van de gevorderde huurverhogingen verder niet is betwist, slaagt grief V derhalve. De gevorderde verklaring voor recht dat vanaf 1 mei 2016 voor het eerst de huur kon worden verhoogd zal daarbij echter niet worden toegewezen, omdat bij die verklaring geen zelfstandig belang bestaat naast de toewijzing van de gevorderde huurverhogingen.
grief VIIaan dat zij ten onrechte in de proceskosten in eerste aanleg zijn veroordeeld.
Aan dat aanbod gaat het hof voorbij. Het aanbod bevat geen voldoende gespecificeerd aanbod tot het leveren van nader bewijs op voor de beslissing van belang zijnde punten.