ECLI:NL:GHARL:2019:2927

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
200.250.011
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2019 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, ingesteld door Keers Mijdrecht B.V. Het hof oordeelt dat het niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de incidentele vordering, omdat deze strijdig is met de goede procesorde. Keers had eerder in een executiegeschil, op basis van dezelfde argumenten, vergeefs geprobeerd de executie te schorsen. Het hof stelt vast dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigen. De rechtbank had eerder Keers veroordeeld tot betaling van € 33.000,- aan de geïntimeerde, die uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. Keers heeft in het incident een restitutierisico aangevoerd, maar het hof oordeelt dat dit niet voldoende is om de vordering opnieuw te beoordelen. Het hof wijst de incidentele vordering af en veroordeelt Keers in de kosten van het incident, vastgesteld op € 1.074,- voor salaris van de advocaat. De hoofdzaak staat op de rol voor memorie van antwoord op 16 april 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.250.011
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 442968)
arrest van 2 april 2019
in het incident in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Keers Mijdrecht B.V.,
gevestigd te Mijdrecht,
appellante, tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: Keers,
advocaat: mr. D.F. Fransen,
tegen:
[Geïntimeerde],
handelend onder de naam [Firma] ,
wonende te [Woonplaats] ,
geïntimeerde, tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [Geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.L. Damen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 oktober 2017, 31 januari 2018 en 25 juli 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 4 oktober 2018 (met productie),
- de eis in incident tevens memorie van grieven (met producties),
- de incident antwoordconclusie (met producties).
2.2
Vervolgens heeft Keers de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
De rechtbank heeft bij vonnis van 25 juli 2018 onder meer Keers veroordeeld tot betaling aan [Geïntimeerde] van een bedrag van € 33.000,-, vermeerderd met rente en kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Keers is in hoger beroep gekomen en heeft een incidentele vordering op basis van artikel 351 Rv tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingesteld.
3.2
Keers heeft bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een executiegeschil op grond van artikel 438 lid 2 Rv aanhangig gemaakt en onder meer de schorsing van de executie van het vonnis van 25 juli 2018 gevorderd. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Keers bij vonnis van 14 november 2018 afgewezen.
3.3
Het hof stelt voorop dat een geëxecuteerde, naast het recht om in kort geding een vordering tot schorsing van de executie in te stellen op grond van artikel 438 lid 2 Rv, in beginsel ook het recht toekomt een soortgelijke vordering door middel van een incident op grond van artikel 351 Rv in te stellen in hoger beroep. Indien echter voordat in het incident in hoger beroep uitspraak is gedaan, de vordering tot schorsing krachtens artikel 438 lid 2 Rv is afgewezen en door de geëxecuteerde geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of anderszins zijn gebleken, die een hernieuwde beoordeling van een dergelijke vordering rechtvaardigen, dan kan zulks meebrengen, afhankelijk van de gestelde grond voor de schorsing van de executie, dat het hof wegens strijd met de goede procesorde aan een inhoudelijke beoordeling van de incidentele vordering niet toekomt.
3.4
Keers heeft aan haar incidentele vordering ten grondslag gelegd dat zij een restitutierisico loopt in die zin dat [Geïntimeerde] niet in staat zou zijn om, bij een eventuele vernietiging van het bestreden vonnis, het betreffende bedrag aan haar terug te betalen. In het executiegeschil heeft Keers op basis van exact dezelfde argumenten als in het incident vergeefs aangevoerd dat er sprake was van een restitutierisico dat mee zou moeten brengen dat de executie moet worden geschorst. Bij gebreke van door Keers in dit incident gestelde feiten en omstandigheden die tot hernieuwde beoordeling van dit gestelde restitutierisico aanleiding geven, komt het hof wegens strijd met de goede procesorde aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering niet toe. Anders zou immers een vordering met exact dezelfde strekking en gebaseerd op dezelfde feitelijke omstandigheden, voor de tweede maal aan een rechter – niet zijnde de appel- of cassatierechter in die zaak – worden voorgelegd zonder dat daarvoor een deugdelijke rechtvaardiging geldt.

4.De slotsom

4.1
Het hof zal de incidentele vordering afwijzen en zal Keers als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het incident veroordelen. De kosten van het incident zullen tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Geïntimeerde] worden vastgesteld op € 1.074,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt x tarief II). Het hof ziet geen aanleiding voor een integrale proceskostenveroordeling.
4.2
De hoofdzaak staat reeds op de rol van 16 april 2019 voor memorie van antwoord; de termijn daarvoor is hangende dit incident doorgelopen. Voor de duidelijkheid zal het hof de hoofdzaak daarom verwijzen naar die roldatum voor memorie van antwoord. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.
5. De beslissing
Het hof, recht doende:
in het incident:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt Keers in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Geïntimeerde] vastgesteld op € 1.074,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum
16 april 2019voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, C.J.H.G. Bronzwaer en S.B. Boorsma, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Bronzwaer en
is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 april 2019.