Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[Appellant 1]
[Appellant 2]
1.[Geïntimeerde 1]
[Geïntimeerde 2]
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarin de vorderingen van de appellanten zijn afgewezen op grond van verjaring. De appellanten, [Appellant 1] en [Appellant 2], hebben een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, [Geïntimeerde 1] en [Geïntimeerde 2], op basis van een geldleningsovereenkomst. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van de appellanten zijn verjaard, omdat de appellanten niet tijdig hebben opgekomen voor hun vorderingen. De appellanten hebben in hoger beroep verzocht om vernietiging van het vonnis en toewijzing van hun vorderingen, maar het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering tot betaling van € 30.000,00, die voortvloeit uit een schuldverklaring van 16 februari 2006, al op 17 februari 2011 was verjaard. De rentevorderingen zijn eveneens verjaard in februari 2016. Het hof heeft geoordeeld dat de appellanten niet hebben aangetoond dat de verjaringstermijn op een andere manier is gestuit. De kosten van het hoger beroep zijn toegewezen aan de geïntimeerden, die als in het gelijk gestelde partij zijn aangemerkt.