In deze zaak gaat het om de vraag van gezamenlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige1] na een aantal mislukte hulpverleningstrajecten. De ouders, de moeder en de vader, hebben een complexe relatie en zijn in een juridische strijd verwikkeld over het gezag. De moeder heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het gezamenlijk gezag werd vastgesteld. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De rechtbank had eerder de ouders verwezen naar verschillende hulpverleningstrajecten, maar deze zijn niet succesvol gebleken. De moeder stelt dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de vader niet in staat is om samen te werken aan het gezag. De vader daarentegen betoogt dat gezamenlijk gezag de norm moet zijn en dat hij de moeder niet belemmert in haar rol als verzorgende ouder.
Het hof constateert dat de verstandhouding tussen de ouders zeer slecht is en dat eerdere hulpverleningstrajecten niet hebben geleid tot verbetering. Het hof maakt zich zorgen over de situatie van [de minderjarige1] en acht zich onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen over het gezag. Daarom verzoekt het hof de raad voor de kinderbescherming om een onderzoek in te stellen naar het gezag en de mogelijkheid van een beschermingsonderzoek. De beslissing over het gezag wordt aangehouden in afwachting van de rapportage van de raad.