ECLI:NL:GHARL:2019:2842

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
200.252.745
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met de kinderen en de belangenafweging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met haar kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Maas-Looijen, verzocht het hof om toestemming om met de kinderen naar de gemeente [gemeente] te verhuizen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Boor, verzet zich tegen deze verhuizing. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de zorgregeling die sinds oktober 2017 tussen de ouders geldt en de ondertoezichtstelling van de kinderen door de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland.

De moeder heeft verschillende redenen aangevoerd voor haar verzoek tot verhuizing, waaronder de noodzaak om een nieuwe baan te vinden en de vermeende slechte schoolprestaties van de kinderen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de argumenten van de moeder niet voldoende zijn om de verhuizing te rechtvaardigen. De rechtbank had eerder het verzoek van de moeder afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bevestigd. Het hof heeft geconcludeerd dat de belangen van de kinderen en de vader zwaarder wegen dan de belangen van de moeder bij de verhuizing. De huidige zorgregeling, die goed functioneert, zou door de verhuizing ernstig verstoord worden. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.252.745
(zaaknummer rechtbank 464840)
beschikking van 28 maart 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. Maas-Looijen te ’s-Gavenhage,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Boor te Utrecht.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 oktober 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 januari 2019;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van mr. Boor van 27 februari 2019 met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Maas-Looijen van 1 maart 2019 met producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 12 maart 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [medewerker RvdK] verschenen. Namens de GI is verschenen [medewerker GI] .

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn de ouders van:
  • [kind 1] , hierna: [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [plaats] , en
  • [kind 2] , hierna: [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [plaats] ,
gezamenlijk ook te noemen: de kinderen. De vader heeft de kinderen erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2.
Tussen partijen geldt vanaf oktober 2017 een zorgregeling, waarbij de kinderen bij de vader verblijven de ene week van zaterdag 10.00 uur tot maandagochtend aanvang school, de andere week van maandag na school tot dinsdagochtend aanvang school, gedurende de zomervakantie twee aaneengesloten weken en een deel van de overige vakanties, feestdagen en bijzondere dagen.
3.3.
Bij beschikking van 4 december 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van de kinderrechter van 22 november 2018 tot 4 juni 2019.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Tussen partijen is in geschil de vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder naar de gemeente [gemeente] . Bij beschikking van 8 oktober 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing en het daarmee samenhangende verzoek tot wijziging van de zorgregeling, afgewezen.
4.2.
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 oktober 2018. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, aan de moeder vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar de gemeente [gemeente] te verhuizen, en te bepalen dat de kinderen in dat geval in de ene week van vrijdag uit school tot zondagavond of maandagochtend bij de vader kunnen verblijven en in de andere week van vrijdag uit school tot zaterdagochtend, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen op de wijze zoals opgenomen in het als productie 15 bijgevoegde overzicht, althans een zodanige regeling te bepalen als het hof juist acht.
4.3.
De vader voert verweer en verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel haar wijzigingsverzoeken af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.3.
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4.
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de moeder om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.
5.5.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor een verhuizing naar de gemeente [gemeente] terecht en op goede gronden heeft afgewezen. Het hof neemt het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen - na eigen onderzoek - dan ook over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe.
5.6.
De moeder voert verschillende argumenten aan als noodzaak om te verhuizen. Eén van de redenen om te verhuizen is volgens de moeder gelegen in het feit dat haar functie bij haar huidige werkgever (de Universiteit Utrecht) komt te vervallen, waardoor zij een andere baan moet zoeken. De kansen op een baan in de omgeving van de gemeente [gemeente] zijn groter dan in haar huidige woonomgeving, aldus de moeder.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat de functie van de moeder als gevolg van een reorganisatie op enig moment zal komen te vervallen. Vooralsnog is echter niet duidelijk wanneer dit zal zijn en welke gevolgen dit voor de moeder zal hebben. Op dit moment is er alleen een schriftelijke aankondiging dat de baan van de moeder komt te vervallen. Een concreet sociaal plan is nog niet aanwezig, zodat niet vast staat dat de moeder op korte termijn zonder werk komt te zitten. Daarbij komt dat niet is gebleken dat zij voor een eventuele nieuwe baan is aangewezen op de omgeving van de gemeente [gemeente] . Uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt wel dat in de omgeving van de gemeente [gemeente] op dit moment meer geschikte vacatures zijn, maar dat wil niet zeggen dat het vinden van een baan in haar huidige woonomgeving niet mogelijk is. Gelet op het voorgaande ziet het hof in de op handen zijnde reorganisatie geen noodzaak om te verhuizen.
5.7.
Verder voert de moeder aan dat de noodzaak om te verhuizen ook is gelegen in de schoolwijziging van de kinderen. Volgens haar zullen de kinderen sowieso naar een andere school moeten, omdat de huidige school door de onderwijsinspectie als zeer zwak is beoordeeld.
Naar het oordeel van het hof vormt een eventuele wijziging van school evenmin een noodzaak om te verhuizen, alleen al omdat partijen het er niet over eens zijn dat de prestaties van de school aanleiding geven de kinderen op korte termijn van school te laten veranderen. De vader brengt naar voren dat de school hard werkt aan verbeteringen en hij acht een wijziging van school niet in het belang van de kinderen. Voorts zijn de kinderen bij een eventuele wijziging van school niet aangewezen op een school in de gemeente [gemeente] ; ook in de huidige woonomgeving van de ouders en de kinderen zullen geschikte andere scholen aanwezig zijn.
5.8.
Daarnaast stelt de moeder dat ook de kinderen, en met name [kind 1] , willen verhuizen. [kind 1] verklaart dit tegenover onafhankelijke derden, zoals zijn kiescoach.
Het hof hecht aan de verklaringen van [kind 1] , zoals blijkt uit de overgelegde kiesmap, niet de waarde die de moeder daaraan verbindt. Het hof acht het aannemelijk dat [kind 1] , gezien zijn leeftijd, de gevolgen van een verhuizing naar de gemeente [gemeente] niet geheel kan overzien.
5.9.
Als noodzaak om te verhuizen blijft over de psychische gesteldheid van de moeder als gevolg van de uitzichtloze situatie waarin zij stelt zich te bevinden, doordat zij geen gezinsleven kan opbouwen met haar nieuwe partner.
Aangenomen kan worden, gelet op de in het geding gebrachte verklaring van de werkgever, dat de nieuwe partner van de moeder niet kan verhuizen vanwege zijn werk en de co-ouderschapsregeling die hij heeft met zijn kinderen uit een eerdere relatie. Tegenover het belang van de moeder om in gezinsverband met haar nieuwe partner te kunnen samenleven, staat het belang van de kinderen en de vader om contact met elkaar te hebben. Op dit moment geldt een zorgregeling waarbij de kinderen bij de vader verblijven de ene week van zaterdag 10.00 uur (overdracht bij de voetbal) tot maandagochtend aanvang school, de andere week van maandag na school tot dinsdagochtend aanvang school, alsmede een deel van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen. Als gevolg van de verhuizing zullen de doordeweekse contacten verschuiven naar de weekenden. Ter compensatie heeft de moeder voorgesteld de kinderen een groter deel van de vakanties en feestdagen bij de vader te laten zijn. Hoewel de kinderen hierdoor wellicht meer tijd bij de vader kunnen doorbrengen, heeft deze regeling tot gevolg dat het voor de vader niet meer mogelijk is om in het dagelijks, doordeweekse leven van de kinderen een rol als ouder te spelen. De vader zal immers minder contact met school hebben en zijn betrokkenheid als trainer bij de voetbal op de maandagavond zal komen te vervallen. Doordat de voetbalwedstrijden op de zaterdag naar een steeds later moment zullen verschuiven naarmate de kinderen ouder worden, zal het contact tussen de kinderen en de vader steeds verder onder druk komen te staan. Hiertegenover staat dat de huidige zorgregeling goed verloopt en de vader de doordeweekse contacten met de kinderen belangrijk vindt. Een verhuizing naar de gemeente [gemeente] zal grote gevolgen hebben voor de kinderen en voor de vader.
Daarbij komt dat niet is gebleken dat de mentale toestand van de moeder een dusdanige invloed heeft op de kinderen dat zij daarvan hinder ondervinden. Dit blijkt ook uit het standpunt van de GI dat, bij handhaving van de huidige situatie, geen noodzaak bestaat verdere verlenging van de ondertoezichtstelling te verzoeken. Verder is een verbetering van de communicatie bij een verhuizing, zoals de moeder stelt, geen gegeven. Ook na de verhuizing zullen de ouders in goed overleg afspraken over de kinderen moeten maken en beslissingen moeten nemen.
5.10.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een verhuizing van de kinderen naar de gemeente [gemeente] niet in hun belang moet worden geacht en dat na afweging van de belangen het belang van de moeder bij verhuizing moet wijken voor de belangen van de kinderen en de vader bij handhaving van de huidige situatie.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 oktober 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, J.B. de Groot en T. ter Brugge, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 28 maart 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.