ECLI:NL:GHARL:2019:2839

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
200.247.494
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning vaderschap en procesbelang bij voeging van zaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van het vaderschap van de vader over het kind, geboren in 2015. De moeder, die alleen het gezag over het kind uitoefent, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank toestemming verleende aan de vader om het kind te erkennen. De moeder betoogde dat haar procesbelang was geschaad door de voeging van deze zaak met een andere procedure, waarin de raad voor de kinderbescherming als verzoeker optrad. Ze vreesde dat de erkenning negatieve gevolgen zou hebben voor haar relatie met het kind, vooral gezien de gewelddadige achtergrond van de vader en zijn problematische gedrag. Het hof oordeelde dat de procesbelangen van de moeder niet geschaad waren en dat de erkenning in het belang van het kind was. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af. De beslissing werd genomen met inachtneming van de adviezen van de raad en de bijzondere curator, die beiden de erkenning in het belang van het kind achtten. Het hof benadrukte dat erkenning niet automatisch leidt tot omgang tussen de vader en het kind, en dat de moeder geen informatieverplichting jegens de vader heeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.247.494
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 422002)
beschikking van 28 maart 2019
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.L. van Toorenburg te Utrecht.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
mr. M. van Harskampin haar hoedanigheid van bijzondere curator,
kantoorhoudende te Utrecht,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 juni 2017 en 28 juni 2018 (verder: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 september 2018;
  • het verweerschrift, en
  • een brief van de bijzondere curator van 12 december 2018.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 februari 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [medewerker RvdK] verschenen. Voorts is de bijzondere curator verschenen.

3.De feiten

Partijen zijn de ouders van [kind] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [plaats] , over wie de moeder alleen het gezag uitoefent.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de beslissing van de rechtbank de onderhavige zaak gevoegd te behandelen (1) en op de door de rechtbank verleende vervangende toestemming voor erkenning (2).
De moeder verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat er een onderzoek dient te worden uitgevoerd door een onafhankelijke instantie, niet zijnde de raad, naar de wenselijkheid van de erkenning van [kind] door de vader en het verzoek van de vader om vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [kind] af te wijzen.
4.2
De vader voert verweer en verzoekt het hof het beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank aan de vader toestemming verleend om [kind] te erkennen en het meer of anders verzochte afgewezen.
5.2
De moeder voert in de eerste plaats aan dat zij door de gevoegde behandeling van de onderhavige zaak en de zaak over de ondertoezichtstelling van [kind] (bij het hof bekend onder het nummer 200.247.515) in haar procesbelang is geschaad (art. 6 EVRM).
Door de gevoegde behandeling van beide zaken heeft de rechtbank volgens haar onvoldoende erkend dat de raad in beide procedures een andere rol speelt. In de procedure over de ondertoezichtstelling is de raad als verzoeker procespartij, in de onderhavige zaak heeft de raad een adviserende rol. De moeder meent dat sprake is van belangenverstrengeling en dat de onafhankelijkheid van het advies van de raad daardoor in het geding is.
Nu de rechtbank de beslissing in de onderhavige zaak mede heeft gebaseerd op het advies van de raad als procespartij is volgens de moeder sprake van schending van haar recht op een eerlijk proces.
Zij verzoekt het hof in deze zaak een onafhankelijk advies te vragen van een onafhankelijke deskundige, niet zijnde de raad.
5.3
Het hof is van oordeel dat het processuele belang van de moeder niet is geschaad door de beslissing van de rechtbank om de zaak over de erkenning en de zaak over de ondertoezichtstelling gelijktijdig te behandelen. Weliswaar heeft de raad als gevolg van die gelijktijdige behandeling in verschillende hoedanigheden aan die mondelinge behandeling deelgenomen, maar de raad vertegenwoordigt in beide hoedanigheden het belang van het kind. Het hof ziet in het voorgaande geen aanleiding advies te vragen aan een andere deskundige.
5.4
Ten aanzien van de door de rechtbank verleende vervangende toestemming voor erkenning voert de moeder aan dat erkenning van [kind] door de vader negatieve gevolgen zal hebben op haar verhouding met [kind] . [kind] zal in geval van erkenning klem en verloren raken tussen partijen.
De vader staat bij de politie bekend als zeer agressief persoon, een onvoorspelbare drugs- en alcoholgebruiker die in het bezit is van wapens. Niet gebleken is dat hij zijn leven heeft gebeterd. Tijdens de behandeling in eerste aanleg heeft hij opnieuw gedetineerd gezeten. Uit het psychologisch rapport blijkt dat de vader trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft. Hij vindt dat hij geen behandeling nodig heeft en toont geen enkel inzicht in zijn eigen problematiek.
Gelet op de strafrechtelijke veroordelingen van de vader en de huidige verstandhouding tussen partijen vreest de moeder dat erkenning zal leiden tot zoveel stress dat dit een ongestoorde verhouding tussen haar en [kind] in gevaar zal brengen. Het verzoek van de vader heeft al grote onrust teweeggebracht. Door zijn agressieve gedrag heeft de moeder de afgelopen jaren grote moeite gehad zich staande te houden.
Het gaat nu goed met [kind] , wat wordt onderschreven doordat [kind] - volgens de raad - pas onder toezicht moet worden gesteld zodra de erkenning een feit is.
De moeder acht het dan ook niet in het belang van [kind] dat in de huidige situatie verandering komt en dat hij door de vader wordt erkend.
Volgens de moeder is sprake van een uitzonderlijke situatie. Zij is zeer bang voor de vader en wil voorkomen dat erkenning leidt tot de situatie dat zij niet meer in staat zal zijn voor [kind] een stabiel en passend opvoedingsklimaat te bieden. Zij is bang dat [kind] in zijn ontwikkeling zal worden bedreigd omdat hij blootgesteld zal worden aan conflictsituaties, agressie en de weinig stabiele levenswijze van de vader.
Als gevolg van de erkenning zal de moeder de vader moeten informeren en consulteren over zaken die [kind] aangaan. Ook kan de vader vragen om gezag en omgang.
Gelet op de agressie van de vader wenst de moeder dit te voorkomen. Zij voelt grote weerstand tegen het gegeven dat de vader een rol zal gaan spelen in het leven van [kind] of haarzelf.
5.5
De vader voert daartegen gemotiveerd verweer.
5.6
De bijzondere curator heeft bij brief van 12 december 2018 bericht dat zij erkenning door de vader in het belang acht van [kind] . Ter mondelinge behandeling heeft zij dit standpunt herhaald.
5.7
De raad constateert in zijn rapport van 20 december 2017 het volgende. [kind] groeit op bij de moeder, hij kent de vader en diens familie niet. Zijn opvoedingsomgeving is kwetsbaar.
De moeder is tijdens de relatie met de vader mishandeld. De vader heeft daarvoor gedetineerd gezeten en er is een contactverbod. De moeder is door de mishandeling en het gedrag van de vader getraumatiseerd. Zij heeft ondersteuning nodig bij de opvoeding van [kind] en voor haar eigen angstklachten.
Op dit moment is er stabiliteit in de opvoedingssituatie. De moeder heeft zich in een nieuwe woonplaats gevestigd, [kind] gaat naar het kinderdagverblijf en zij bouwen samen een leven op. [kind] toont zich kwetsbaar in de relatie met de moeder. Hij vangt haar spanningen op en heeft nachtmerries. Hij is gelet op zijn leeftijd afhankelijk van de moeder.
De vader is nagenoeg het hele leven van [kind] gedetineerd geweest. Hij was lange tijd crimineel actief waarbij hij gebruik van geweld niet schuwde. Hij zal na de detentie zijn leven opnieuw moeten opbouwen. De raad heeft geen zicht op de betrouwbaarheid en verandermogelijkheden van de vader.
Erkenning zal de moeder meer spanning geven. Spanning bij de moeder heeft een negatief effect op [kind] . [kind] voelt met de moeder mee en is volledig op haar aangewezen.
De raad meent dat uitstel van erkenning uiteindelijk een langduriger negatieve invloed zal hebben op het leven van [kind] . Hij heeft er recht op te weten wie zijn vader is.
De raad ziet als reden voor ondertoezichtstelling zijn kwetsbare opvoedsituatie die geheel in het teken staat van het slachtofferschap van de moeder. De moeder is daardoor sterk verminderd belastbaar. Zij heeft dagelijks last van angst voor de vader.
Alles afwegende adviseert de raad de erkenning toe te staan.
5.8
Het hof is evenals de rechtbank en met inachtneming van de adviezen van de raad en de bijzondere curator van oordeel dat het in het belang van [kind] is dat hij in een familierechtelijke betrekking komt te staan tot de vader. Het hof sluit aan bij hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen onder rechtsoverwegingen 3.5 en 3.6.
Het hof begrijpt dat een dergelijke beslissing voor de moeder ingrijpend is.
Erkenning van [kind] door de vader leidt evenwel niet zonder meer tot omgang tussen [kind] en de vader of tot contact tussen de ouders onderling. Aan de moeder wordt geen informatieverplichting jegens de vader opgelegd en zij is evenmin gehouden de vader te consulteren over zaken die [kind] aangaan.
Hoewel de vader heeft gezegd dat hij ook graag omgang wil met [kind] , heeft hij geen incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking waarbij zijn verzoek om omgang is afgewezen.
Het hof acht omgang tussen de vader en [kind] binnen afzienbare termijn evenals de rechtbank niet in het belang van [kind] . Sinds de bestreden beschikking, waarin de rechtbank de vader heeft gewezen op de door hem te nemen stappen teneinde omgang in de toekomst mogelijk te maken, heeft de vader niets ondernomen ter behandeling van zijn persoonlijkheids- en agressieregulatieproblematiek. Dat zijn moeder (ernstig) ziek is, zoals hij ter mondelinge behandeling heeft aangevoerd, staat aan het zoeken en volgen van de benodigde behandeling niet in de weg.
Zonder diepgaand onderzoek naar de op het oog zeer grote problematiek van de vader en het succesvol ondergaan van de voor die problematiek passende behandeling, acht het hof omgang niet in het belang van [kind] . Enkel agressieregulatietherapie waarover de vader spreekt lijkt, gelet op zijn omvangrijke problematiek, onvoldoende.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 juni 2018 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en A.E.H. Bovy, bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, en is op 28 maart 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.