ECLI:NL:GHARL:2019:2717

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
200.246.976
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over een minderjarige en de rol van de ouders in de opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun kind, geboren in 2002. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen, omdat het kind ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd. De ouders waren gezamenlijk belast met het gezag, maar er waren zorgen over de opvoedingssituatie en de ontwikkeling van het kind. Het hof heeft vastgesteld dat de aanvaardbare termijn waarbinnen de ouders in staat moesten zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind weer te dragen, ruimschoots was verstreken. Het kind verblijft sinds 2007 in een pleeggezin en heeft daar een stabiele omgeving gevonden. De ouders, die verstandelijk beperkt zijn, hebben niet de nodige veranderingen in hun situatie kunnen aanbrengen om het gezag te behouden. Het hof heeft de belangen van het kind vooropgesteld en geconcludeerd dat het in het belang van het kind is dat het gezag van de ouders wordt beëindigd. De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering is benoemd tot voogdes. De beschikking van de rechtbank Overijssel is vernietigd en de beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.246.976
(zaaknummer rechtbank Overijssel 216620)
beschikking van 26 maart 2019
inzake
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de moeder,
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI,
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de vader,
[de pleegouders],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 8 juni 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 september 2018.
2.2
Op 11 februari 2019 is de hierna nader te noemen [kind] verschenen, die buiten aanwezigheid van de belanghebbenden door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 12 februari 2019 plaatsgevonden. Namens de raad is [medewerker RvdK] verschenen. De pleegmoeder is verschenen.
De moeder en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet verschenen.
De GI is met bericht van verhindering niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder (hierna tezamen ook de ouders) is, voor zover thans van belang, [kind] (hierna: [kind] ) geboren op [geboortedatum] 2002 te [plaats] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind] .
3.2
Bij beschikking van 10 april 2002 heeft de kinderrechter in de rechtbank Almelo, op verzoek van de raad, [kind] onder toezicht gesteld van de GI van 10 april 2002 tot en met 7 februari 2003, welke termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van 23 januari 2019 tot 7 februari 2020.
Bij laatstgemelde beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg eveneens verlengd tot 7 februari 2020.
3.3
[kind] verblijft sinds 10 augustus 2007 in het huidige en perspectief biedende pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de ouders, afgewezen.
4.2
De raad is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het oordeel van het hof voor te leggen.
De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders over [kind] alsnog toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouders om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat – gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie – niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.4
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat voldaan is aan het onder 5.1 onder a. genoemde criterium van artikel 1:266 BW, zodat het hof het gezag van de ouders over [kind] zal beëindigen en de GI als voogdes zal benoemen. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
Dat [kind] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd blijkt onder meer uit het feit dat bij haar sprake is van hechtingsproblematiek en een achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling. Verder zijn de ouders verstandelijk beperkt en waren er in het gezin van de ouders problemen op allerlei gebieden waarop tevergeefs hulpverlening is ingezet.
Het hof acht in het belang van [kind] de stabiliteit en continuïteit in haar opvoedingssituatie bij de pleegouders te waarborgen. De aanvaardbare termijn waarbinnen de ouders moeten worden geacht in staat te zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind] weer te dragen, is naar het oordeel van het hof reeds ruimschoots verstreken. [kind] verblijft immers al sedert 10 augustus 2007 in het pleeggezin en is daar inmiddels ingegroeid. Zoals ook de pleegmoeder ter mondelinge behandeling van het hof naar voren heeft gebracht, is [kind] bezig met haar identiteitsontwikkeling en heeft zij er last van dat de ouders aan haar trekken. Dit kwam ook naar voren in het kindgesprek dat [kind] met het hof had. [kind] heeft ten overstaan van het hof verklaard het eens te zijn met het verzoek van de raad en last ervan te hebben dat het gezag over haar bij de ouders berust. De ouders lijken keuzes voor [kind] te willen maken, hoewel zij niet betrokken zijn bij haar en niet bij haar kunnen aansluiten. De zoektocht van [kind] naar haar eigen identiteit is lastig voor haar en de ouders lijken haar hierin – onbewust – tegen te houden. Het hof acht het voorts van belang dat de vader niet de biologische vader is van [kind] en dat [kind] alleen halfbroers en -zussen heeft. De wens van de moeder dat [kind] bij haar komt wonen blijft bij de moeder aanwezig en dat voelt [kind] . [kind] wil op dit moment geen contact met de ouders.
Het hof overweegt dat de ouders, ook na gezagsbeëindiging, wel de ouders van [kind] blijven, maar zij dan de rol hebben van ouders op afstand. Mocht contact tussen [kind] en de ouders in de toekomst wenselijk zijn, dan kan de GI [kind] hierin begeleiden. Het behoud van de ondertoezichtstelling acht het hof hiervoor niet noodzakelijk.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven en zal het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 8 juni 2018 en opnieuw beschikkende:
beëindigt het gezag van de ouders over [kind] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [plaats] met ingang van heden;
benoemt tot voogdes de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, R. Krijger en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 26 maart 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.