Uitspraak
[appellant],
hierna:
Rabobank,
als gevolg van fusie rechtsopvolgster onder algemene titel van
Coöperatieve Rabobank Sneek-Zuidwestfriesland U.A.,
Rabobank Sneek,
1.1. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
- een akte (met producties) van de zijde van Rabobank;
- een antwoordakte (met een productie) van de zijde van [appellant] .
2.2. Nieuwe productie [appellant]
3.3. Verder over de grieven
grieven 1 en 2van [appellant] falen om die reden bij gebrek aan belang.
grieven 3 tot en met 5, die met elkaar samenhangen en die het hof tezamen zal behandelen, stelt [appellant] de vraag aan de orde of Rabobank het recht had om de leningsovereenkomsten (namens Friesland Bank) op te zeggen. De kern van deze grieven is dat [appellant] niet heeft gecontracteerd met Rabobank en dat ook geen sprake is van contractsoverneming, zodat van een achterstand jegens Rabobank geen sprake is. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat ook indien geen sprake is van een overeenkomst met Rabobank, Rabobank bevoegd was de overeenkomst namens Friesland Bank op te zeggen in het geval Friesland Bank daartoe gerechtigd zou zijn. Dat is naar het oordeel van het hof het geval. Zoals het hof in rechtsoverweging 3.7 van het tussenarrest van 12 januari 2016 heeft vastgesteld, heeft Service Centrum Nederland van Rabobank Nederland (hierna: Service Centrum) [appellant] in een brief van 6 juni 2014 namens Rabo Hypotheekbank, Rabobank Nederland, Rabobank Sneek en Friesland bank gewezen op een betalingsachterstand van
€ 579,38 op lening A en van € 378,42 op lening B, waarna [appellant] nog meerdere malen per e-mail en per brief is gewezen op de (oplopende) achterstand en Service Centrum ten slotte bij aangetekende brief van 27 februari 2015 namens Rabobank Sneek en Friesland Bank de beide leningen met onmiddellijke ingang heeft opgezegd. [appellant] heeft niet gemotiveerd bestreden dat ten aanzien van de leningen op zichzelf - daargelaten of Rabobank Sneek of Friesland Bank de wederpartij van [appellant] was - ten tijde van de opzegging sprake was van een achterstand die de opzegging rechtvaardigde.
grief 6, die is gericht tegen de afwijzing van de vordering van [appellant] om Rabobank te gebieden de BKR-registratie van [appellant] door te halen. De grief is gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat geen sprake is van een betalingsachterstand en miskent dat meergenoemde volmacht Rabobank de bevoegdheid geeft om ook namens Friesland Bank een BKR-registratie te doen verrichten.
grieven 7 en 8hebben, blijkt uit de toelichting, geen zelfstandige betekenis en delen het lot van de andere grieven.