Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Stichting De Vechtsebanen,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
- Op 21 augustus 2000 is tussen partijen een overeenkomst gesloten (‘Huurovereenkomst nr. 1’) waarbij Vechtsebanen tot 31 januari 2045 grond met daarop gebouwde tennishallen heeft verhuurd aan David Lloyd (die toen nog Cannons heette). Daarbij heeft David Lloyd zich verplicht tot betaling van een huurprijs, die jaarlijkse met 2,5% werd verhoogd, van een omzet gerelateerde vergoeding (de ‘Kicker’) en van een eenmalige startvergoeding van
- Artikel 12.1 van de Huurovereenkomst nr 1. houdt in:
- In april 2001 is begonnen met de bouw van het in artikel 12.1 onder 3. bedoelde project (aanleg van een fitnessclub). De overheidsvergunningen die daarvoor nodig waren zijn pas in februari 2001 verleend en met de bouw is (ruim) na december 2000 begonnen.
- David Lloyd heeft de huurovereenkomst tegen 1 december 2016 opgezegd, dit bij brief van 24 november 2015.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing in het principaal hoger beroep
estoppel. Rechtsverwerking zou tot gevolg hebben dat David Lloyd geen beroep meer kan doen op de met Vechtsebanen overeengekomen regel dat Huurovereenkomst nr. 1 is ontbonden doordat in december 2000 nog niet is begonnen met de bouw van het Cannons project. De bevoegdheid om een dergelijke inbreuk te maken op de contractuele verhoudingen tussen partijen mag uitsluitend terughoudend worden gebruikt. Of het beroep van David Lloyd op de ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, hangt af van een waardering van alle in de procedure gebleken feiten en omstandigheden.
rechtis, maar een door partijen bij overeenkomst aangewezen gebeurtenis met een constitutief gevolg. Dit argument gaat niet op. Het gaat om het verlies van een aanspraak die David Lloyd had kunnen ontlenen aan artikel 12.1 onder 3 van de Huurovereenkomst nr. 1. Dat rechtsverwerking niet bij voorbaat beperkt is tot rechten/ verplichtingen, blijkt overigens ook uit de tekst van artikel 6:2 lid 2 BW: daarin wordt niet gesproken over het buiten toepassing blijven van een recht, maar van een
regel. De rechtsverwerking treft het beroep van David Lloyd op het ontbonden zijn van de Huurovereenkomst nr. 1. Uit dit laatste blijkt dat de klacht van grief II (op de ontbinding hoeft geen beroep te worden gedaan omdat zij van rechtswege heeft plaatsgevonden) op een onjuiste redenering berust. Grief II faalt.
Het hof vindt het op grond van de hieronder beschreven gedragingen van David Lloyd evident dat zij en Vechtsebanen tot eind 2015 geen rekening hebben gehouden met een ontbinding, maar dat leidt niet tot een andere beslissing dan de kantonrechter heeft gegeven. Ook indien iemand zich niet bewust is van een regel, kan zijn bevoegdheid om zich op die regel te beroepen door rechtsverwerking worden aangetast.
Voor zover onbewustheid bij David Lloyd te wijten was aan onvoldoende juridisch inzicht, moet dat in de verhouding tussen partijen voor haar rekening blijven.
f3.000.000, voor de bouwactiviteiten (waaronder de aanleg van de parkeerplaatsen), voor de indexering van de huurprijs en voor het opnemen van een omzet gerelateerde component van de huurprijs (de
Kicker). David Lloyd en Vechtsebanen hebben beiden, vóór en na 31 december 2000, steeds grotendeels gehandeld conform deze bijzondere verplichtingen van de Huurovereenkomst nr. 1 en de daaraan voorafgaande afspraken uit augustus 2000, en David Lloyd heeft daarbij forse investeringen gepleegd.
Anders dan aanvankelijk overeengekomen heeft David Lloyd de startvergoeding van
f3.000.000 niet ineens, maar in gedeeltes betaald, en heeft zij daarop ook vóór 31 december 2000 deelbetalingen verricht. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel en ondersteunt zelfs het beroep van Vechtsebanen op rechtsverwerking: David Lloyd heeft uit wat er besproken is op de bouwvergaderingen van 15 november 2000 en 31 januari 2001 moeten begrijpen dat de bouwvergunning pas na december 2000 zou worden afgegeven en zij heeft daarna toch zonder voorbehoud de startvergoeding afbetaald.
David Lloyd heeft ook zelf in haar correspondentie met Vechtsebanen onmiskenbaar naar de Huurovereenkomst nr. 1 verwezen. Een voorbeeld hiervan is het mailbericht van 22 juni 2007 (productie 39 bij conclusie van antwoord), waarin [Financial manager David Lloyd] , financial manager Europe van David Lloyd, over de Kicker aan [Secretaris van Vechtsebanen] , secretaris van het bestuur van Vechtsebanen, schreef over
bijlage 2 bij de huurovereenkomst. Ook schreef zij daarin:
het huurcontract spreekt van kalenderjaren.
David Lloyd heeft bovendien een
capital sumvan € 70.667 aan Vechtsebanen betaald om de huurverplichtingen
for the remainder of the lease periodaf te kopen, nadat zij meer parkeerplaatsen had laten aanleggen dan volgens artikel 1.1 van de Huurovereenkomst nr. 1 was toegestaan.
Of het oordeel van de kantonrechter buiten de grenzen van de rechtsstrijd in eerste aanleg gaat, kan in het midden blijven. In haar reactie op deze grief bij memorie van antwoord/ grieven heeft Vechtsebanen namelijk naar voren gebracht dat David Lloyd in de memorie van grieven haar verweer verkeerd heeft geïnterpreteerd. Vechtsebanen heeft zich daarmee aangesloten bij de uitleg die de kantonrechter aan dat verweer heeft gegeven. Voor zover die uitleg in eerste aanleg onjuist zou zijn geweest en/of David Lloyd door deze interpretatie is verrast, heeft Vechtsebanen in hoger beroep – tijdig alsnog het verweer gevoerd dat de kantonrechter in haar processtukken in eerste aanleg heeft gelezen en heeft David Lloyd daarop in elk geval in hoger beroep kunnen reageren. Ook indien de klacht gegrond zou zijn, kan zij niet tot een andere beslissing leiden. Grief IV kan alleen al daarom niet tot een andere beslissing leiden.