ECLI:NL:GHARL:2019:2604

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
21-002000-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor woningoverval met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van een woningoverval die plaatsvond op 1 juli 2017. Tijdens de overval werden de bewoners, die in bed lagen, bedreigd en mishandeld. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid in de buurt van de vluchtauto en het aangetroffen DNA-materiaal. Het hof oordeelt dat de omstandigheden, waaronder het passende signalement van de verdachte, voldoende bewijs vormen voor zijn betrokkenheid bij de overval. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en legt een zwaardere straf op dan eerder was opgelegd, namelijk een gevangenisstraf van vijf jaren. Daarnaast wordt de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De vorderingen van de benadeelde partijen worden eveneens toegewezen, waarbij de verdachte wordt verplicht tot schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001000-18
Uitspraak d.d.: 26 maart 2019
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 6 februari 2018 met parketnummer 18-930175-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
ingeschreven op [adres 1] ,
aldaar verblijvende in PI Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die strekt tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van zeven jaren, toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en toewijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.H.R. Hogewind, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte, kort weergegeven, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. De vorderingen van de benadeelde partijen en de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling zijn toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
verdachte te [plaats 1] , (althans) in de gemeente [gemeente] , op of omstreeks 1 juli 2017 omstreeks 04:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning (gelegen aan de [adres 2] , aldaar, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (mobiele) telefoon (van het merk Samsung) en/of een handtas met daarin onder andere een portemonnee, inhoudende (onder meer) (ongeveer) zestig euro, althans een hoeveelheid of hoeveelheden geld, en/of een sleutelbos, in elk geval één of meer sleutels, in elk geval enig goed, (alles) geheel of ten dele toebehorende aan naam [slachtoffer] en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of verdachtes mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of (één van) verdachtes mededaders
- terwijl die [slachtoffer] in bed lag te slapen plotseling en onverhoeds bij diens keel heeft vastgegrepen of vastgepakt en/of vastgehouden, in elk geval in bedwang heeft gehouden en/of daarbij of daarna die [slachtoffer] heeft toegevoegd: "Ik jou schieten", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
- terwijl die [benadeelde 1] in bed lag een deken of dekbed over het hoofd heeft getrokken en/of een deken of dekbed over het hoofd heeft vastgehouden, in elk geval die [benadeelde 1] in bedwang heeft gehouden en/of die [benadeelde 1] heeft toegevoegd: "Rustig blijven, deken over je hoofd, stil blijven", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
- plotseling en onverhoeds de slaapkamer waar die [benadeelde 2] lag te slapen naar binnen is gegaan en/of die [benadeelde 2] heeft toegevoegd: "terug in bed" en/of "get back in bed", althans woorden van soortgelijk aard en/of strekking en/of daarbij een (hand)gebaar heeft gemaakt alsof hij een wapen vast had en/of
- terwijl die [benadeelde 2] in bed lag, bovenop die [benadeelde 2] is gesprongen, in elk geval op diens borst is gaan zitten en/of die [benadeelde 2] meermalen, in elk geval eenmaal, al dan niet met (een) tot vuist gebalde hand(en) in of tegen het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt of geslagen en/of die [benadeelde 2] bij diens keel heeft vastgepakt of vastgegrepen en/of vast heeft gehouden, in elk geval in bedwang heeft gehouden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsvrouw heeft betoogd dat de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Zij heeft daartoe kortgezegd aangevoerd dat het op de plaats delict aangetroffen DNA-materiaal daar door een derde kan zijn achtergelaten, nu dit materiaal zich op een verplaatsbaar object bevond. Ook het aantreffen van verdachte in de omgeving van de vluchtauto en het daarin aangetroffen DNA-materiaal bewijst wat de raadsvrouw betreft niet dat verdachte in die auto heeft gezeten. Verdachte was in een woning in [plaats 2] en is daar vandaan gevlucht en heeft toen gebruikgemaakt van een fiets die hij vond. Daarna is hij aangehouden. Hij ging op de vlucht voor de politie omdat hij op een gestolen fiets reed en hij nog een jaar VI open had staan. Ter zitting van het hof noch daarvoor heeft verdachte willen verklaren in welke woning hij was en met wie hij daar was.
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 1 juli 2017 is rond 04.00 uur een drietal mannen de woning aan de [adres 2] in [plaats 1] binnengedrongen. Hiervan is melding gedaan aan de politie om 04.01 uur. De in dat huis aanwezige personen, die op dat moment lagen te slapen, zijn bedreigd en er is geweld tegen hen gebruikt. De aangevers beschrijven de overvallers als potige c.q. fysiek sterke mannen met alle drie een donkere huidskleur. Aangever [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij is mishandeld door één van de drie mannen, die een donkerkleurige trui met capuchon droeg. [benadeelde 2] heeft daarbij gesparteld en tegengewerkt. Ook zag en voelde hij dat deze man donkerkleurige, ruw geribbelde handschoenen droeg. Er is een aantal goederen weggenomen.
Uit camerabeelden blijkt dat om 03.21 uur een kleine donkerkleurige personenauto in de richting van de woning is gereden. Dit voertuig vertoont sterke overeenkomsten met de Volkswagen Up die om 04.05, na de overval, uit de richting van [plaats 1] kwam gereden. Dit voertuig raakte, terwijl het vanaf [plaats 1] werd achtervolgd door een politieauto, in de wijk [naam] te [plaats 2] van de weg, waarna in elk geval twee personen de auto uit renden. Verdachte is door de politie gevolgd en kort daarna, nadat hij op een gestolen fiets probeerde te vluchten, aangetroffen terwijl hij op korte afstand van de auto uit een sloot kroop.
In de Volkswagen Up is een petje aangetroffen met een DNA-mengprofiel. Het NFI heeft vastgesteld dat de kans dat het DNA-materiaal op het petje afkomstig is van verdachte en twee willekeurige anderen, meer dan een miljard keer waarschijnlijker is dan dat dit materiaal van drie willekeurige derden afkomstig is. In de woning waar de overval plaatsvond is op de gang voor de slaapkamers een koordje aangetroffen met eveneens een DNA-mengprofiel. Verdachte is aangehouden terwijl hij een donkerkleurige hoodie (een trui met capuchon) droeg waarvan het koordje ontbrak. De dikte, kleur, en uiteinden van het koordje komen overeen met kenmerken die volgens de fabrikant van de hoodie bij dit kledingstuk horen. Het NFI heeft vastgesteld dat de kans dat het DNA-materiaal op het koordje afkomstig is van verdachte en drie willekeurige anderen, ongeveer 800 miljoen keer waarschijnlijker is dan dat dit materiaal van vier willekeurige derden afkomstig is. Ook zijn bij verdachte donkerkleurige handschoenen van een stof met een structuur inbeslaggenomen. Verder passen de bouw en huidskleur van verdachte bij de door de aangevers opgegeven signalementen van de overvallers.
Het hof acht het aangetroffen DNA-materiaal op zowel de plaats delict als in de vluchtauto, het vluchtgedrag van verdachte en het gegeven dat zijn bouw en huidskleur overeenkomen met het door de aangevers gegeven signalement, redengevend voor het bewijs. Het hof stelt vast dat verdachte voor de aangetroffen sporen en voor zijn aanwezigheid in de nabije omgeving van de vluchtauto om even na vier uur 's nachts geen aannemelijke of verifieerbare verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van het voormelde zou kunnen ontzenuwen, terwijl een en ander vraagt om een verklaring. Dit alles maakt dat het hof verdachtes ontkennende verklaring als ongeloofwaardig terzijde stelt. Ook de enkele suggestie van de raadsvrouw met betrekking tot de mogelijkheid van secundaire overdracht van celmateriaal op verplaatsbare objecten doet in het licht van al het voorgaande en bij het ontbreken van een plausibele alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van de aangetroffen sporen, niet aan de redengevendheid van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen af.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting nog betoogd dat van een nauwe en bewuste samenwerking geen sprake is geweest. Het hof verwerpt dit verweer. Door zich samen naar de woning te begeven, ieder voor zich één van de slachtoffers te bedreigen, goederen te stelen en nu twee van hen samen in een gehuurde auto van de plaats van de overval zijn weggereden, is sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering, waaraan ieder van de daders een substantiële bijdrage heeft geleverd.
De overige gevoerde verweren worden naar het oordeel van het hof weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
verdachte te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente] , op 1 juli 2017 omstreeks 04:00 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan de [adres 2] , aldaar, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon van het merk Samsung en een handtas met daarin onder andere een portemonnee, inhoudende onder meer ongeveer zestig euro en een sleutelbos, toebehorende aan naam [slachtoffer] en/of [benadeelde 1] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte of één van verdachtes mededaders
- terwijl die [slachtoffer] in bed lag te slapen plotseling en onverhoeds bij diens keel heeft vastgegrepen of vastgepakt en vastgehouden en die [slachtoffer] heeft toegevoegd: “Ik jou schieten”;
- terwijl die [benadeelde 1] in bed lag een deken of dekbed over het hoofd heeft getrokken en een dekbed over het hoofd heeft vastgehouden en die [benadeelde 1] heeft toegevoegd: “Rustig blijven”;
- plotseling en onverhoeds de slaapkamer waar die [benadeelde 2] lag te slapen naar binnen is gegaan en die [benadeelde 2] heeft toegevoegd: “terug in bed” en “get back in bed” daarbij een handgebaar heeft gemaakt alsof hij een wapen vast had en
- terwijl die [benadeelde 2] in bed lag, bovenop die [benadeelde 2] is gesprongen, op diens borst is gaan zitten en die [benadeelde 2] meermalen met een tot vuist gebalde hand in het gezicht heeft geslagen en die [benadeelde 2] bij diens keel heeft vastgepakt en vast heeft gehouden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen midden in de nacht schuldig gemaakt aan een woningoverval. Daarbij hebben zij de bewoners die in hun bed lagen te slapen vastgepakt en bedreigd. Eén van de bewoners is mishandeld teneinde de diefstal mogelijk te maken. Dit soort feiten grijpt doorgaans zeer in het leven van de slachtoffers in. Gevoelens van angst in de eigen woning, de plek waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen, kunnen zich nog lange tijd manifesteren. Bovendien heeft één van de bewoners als gevolg van het feit letsel opgelopen. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij, zonder zich iets aan de belangen van de slachtoffers gelegen te laten liggen, dit ernstige misdrijf heeft gepleegd.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 februari 2019 blijkt dat aan verdachte eerder onherroepelijk een gevangenisstraf van 36 maanden is opgelegd voor een afpersing in vereniging. Ten tijde van het plegen van het onderhavige misdrijf was verdachte voorwaardelijk in vrijheid gesteld ten aanzien van die straf. Kennelijk heeft de eerdere langdurige vrijheidsstraf verdachte niet weerhouden van het opnieuw plegen van een soortgelijk feit. Het hof zal deze recidive als strafverzwarende factor meewegen in de strafmaat.
Het hof neemt verder de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het LOVS in aanmerking, waarin voor een woningoverval als uitgangspunt een gevangenisstraf van drie jaar is geïndiceerd.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het feit en de omstandigheid dat sprake is van recidive onvoldoende tot uitdrukking in de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf. Het hof zal daarom een zwaardere straf opleggen, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van het voorarrest. Voor een nog hogere straf zoals door de advocaat-generaal gevorderd ziet het hof gelet op het hiervoor overwogene geen aanleiding.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 891,44. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 917,23. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof laat aanvullende posten die de benadeelde partij eerst in hoger beroep aan zijn vordering heeft toegevoegd buiten beschouwing, nu artikel 421, derde lid, Sv, in de weg staat aan het vorderen van vergoedingen die in eerste aanleg niet zijn gevorderd.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

De veroordeelde is bij arrest van dit gerechtshof van 27 juni 2013 onder parketnummer
24-000951-12 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde is in die zaak op 10 maart 2017 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 2 januari 2018 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland. Deze vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met het tenlastegelegde feit.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan op 1 juli 2017 en aldus terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve gegrond.
Het hof zal deze vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten een periode van 360 dagen, alsnog geheel moet worden ondergaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 891,44 (achthonderdeenennegentig euro en vierenveertig cent) bestaande uit € 66,44 (zesenzestig euro en vierenveertig cent) materiële schade en € 825,00 (achthonderdvijfentwintig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 891,44 (achthonderdeenennegentig euro en vierenveertig cent) bestaande uit
€ 66,44 (zesenzestig euro en vierenveertig cent) materiële schade en € 825,00 (achthonderdvijfentwintig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 juli 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 917,23 (negenhonderdzeventien euro en drieëntwintig cent) bestaande uit € 67,23 (zevenenzestig euro en drieëntwintig cent) materiële schade en € 850,00 (achthonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 917,23 (negenhonderdzeventien euro en drieëntwintig cent) bestaande uit € 67,23 (zevenenzestig euro en drieëntwintig cent) materiële schade en € 850,00 (achthonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
18 (achttien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 juli 2017.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij arrest van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 juni 2013 onder parketnummer 24-000951-12 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten een periode van 360 dagen, alsnog geheel wordt ondergaan.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Huizenga, griffier,
en op 26 maart 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.