Beoordeling
1. Artikel 14 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) bepaalt dat in twee situaties hoger beroep kan worden ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter:
- wanneer de sanctie bij de beslissing van de kantonrechter hoger is dan € 70,-
- wanneer de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat geen (of niet op tijd) zekerheid is gesteld.
2. In het onderhavige geval is aan de betrokkene een administratieve sanctie van € 24,- opgelegd. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat de betrokkene niet heeft zorggedragen voor een vertaling van haar beroepschrift. Van geen van de situaties als bedoeld in overweging 1. is hier derhalve sprake.
3. De betrokkene verzoekt in hoger beroep dat, indien de Nederlandse staat haar rechten niet erkent, de zaak wordt doorgestuurd naar een Poolse rechtbank, zodat zij zich kan verdedigen. Daarnaast spreekt zij geen Nederlands en kan zij zich geen vertaler veroorloven. Zij verzoekt daarom om correspondentie in de Poolse taal. Het hof begrijpt dit verweer aldus dat de betrokkene van mening is dat het appelverbod buiten toepassing moet worden gelaten omdat zij zich niet bij de rechter heeft kunnen verdedigen doordat de correspondentie niet in de Poolse taal heeft plaatsgevonden.
4. In artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) ligt het recht op toegang tot de rechter besloten. Wanneer een beroep wordt gedaan op schending van dit recht en dit beroep wordt gegrond bevonden, kan het wettelijk appelverbod buiten toepassing worden gelaten. Van een dergelijke schending kan sprake zijn als de kantonrechter degene aan wie de sanctie is opgelegd niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn standpunt op een openbare zitting toe te lichten (vgl. het arrest van het hof van 12 juli 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:6402). 5. Uit het dossier blijkt het volgende. De betrokkene is woonachtig in Polen en heeft telkens in de Poolse taal gecorrespondeerd. Uit niets blijkt dat zij de Nederlandse of de Engelse taal begrijpt. Alle aan de betrokkene gerichte correspondentie is opgesteld in de Engelse en/of de Nederlandse taal. Dat geldt ook voor het schrijven, gedateerd 19 oktober 2017, waarbij de betrokkene is uitgenodigd voor de zitting van de kantonrechter van 12 december 2017 om 10.00 uur. Zij is niet ter zitting verschenen.
6. De in artikel 6 van het EVRM gestelde eis van een eerlijke berechting brengt mee dat mededelingen gericht aan een betrokkene van wie moet worden aangenomen dat hij de Nederlandse taal niet voldoende begrijpt en die betrekking hebben op de wettelijke vereisten waaraan moet zijn voldaan wil een door deze op grond van de Wahv ingesteld beroep op de rechter ontvankelijk zijn, moeten worden gedaan in een taal welke die betrokkene redelijkerwijs kan worden geacht te begrijpen. Het hof is van oordeel dat hetzelfde geldt voor de oproeping voor de zitting van de kantonrechter.
7. De betrokkene had dus in de Poolse taal moeten worden uitgenodigd voor de zitting. Nu dat niet is gedaan, is de betrokkene niet op de juiste wijze in de gelegenheid gesteld haar standpunt op een openbare zitting toe te lichten. Het hof ziet aldus reden om het appelverbod buiten toepassing te laten.
8. Het hof stelt verder vast dat het hoger beroep niet tijdig is ingesteld. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt echter – kort gezegd – dat een te laat ingesteld beroep tóch ontvankelijk kan zijn, wanneer het de betrokkene niet kan worden toegerekend dat te laat beroep is ingesteld.
9. De rechtsmiddelenverwijzing onder de beslissing van de kantonrechter is niet in de Poolse taal opgesteld. Gelet op hetgeen in overweging 6. is overwogen, kan het te laat instellen van hoger beroep de betrokkene niet worden toegerekend. Het hoger beroep is ontvankelijk.
10. Nu de betrokkene niet op de juiste wijze voor de zitting bij de kantonrechter is uitgenodigd, kan de beslissing van de kantonrechter niet in stand blijven. Het hof zal doen wat de kantonrechter had behoren te doen.
11. Artikel 11 van de Wahv verplicht de betrokkene om in de procedure bij de kantonrechter zekerheid te stellen voor de betaling van de sanctie en de administratiekosten. De betrokkene heeft geen zekerheid gesteld.
12. De officier van justitie dient een zekerheidsbrief aan de betrokkene te verzenden. In geval van verzuim dient aan de betrokkene binnen een daartoe gestelde termijn de gelegenheid te worden geboden het verzuim te herstellen. Dat laatste geschiedt door toezending van een tweede brief door de officier van justitie aan de betrokkene. Ook voor deze mededelingen geldt de onder 6. geformuleerde eis. De betrokkene is niet in de Poolse taal op de hoogte is gesteld van de verplichting tot het stellen van zekerheid. Daarom dient zij alsnog op de juiste wijze in de gelegenheid worden gesteld om zekerheid te stellen.
13. Het hof zal de betrokkene daarom de gelegenheid geven om binnen zes weken na de dag van toezending van dit tussenarrest zekerheid te stellen voor het bedrag van de sanctie, inclusief administratiekosten (€ 24,- + € 9,- = € 33,-). Het bedrag moet, gelet op artikel 11, vierde lid, van de Wahv, worden overgemaakt op de rekening van de Minister van Veiligheid en Justitie, te weten NL56 INGB 0705 0051 00 (bij betaling dient eventueel de Bank Identifier Code en het adres van de ING Bank te worden gebruikt, BIC: INGBNL2A, ING Bank N.V., Foreign Operations, PO Box 1800, 1000 BV Amsterdam), ten name van het CJIB te Leeuwarden onder vermelding van het CJIB-nummer: 8062 5421 9846 8654. Het hof wijst de betrokkene erop dat wanneer tijdige zekerheidstelling achterwege blijft, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie kunnen dan niet aan de orde komen en de betrokkene zal dan niet worden uitgenodigd voor een zitting van het hof.
14. Het hof draagt de griffier van het hof op een vertaling van dit tussenarrest in de Poolse taal aan de betrokkene te zenden.