ECLI:NL:GHARL:2019:2574

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
200.247.935/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder wegens ernstig tekortschieten in de taak en vermogensverlies van de rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van [verzoeker] als bewindvoerder van de rechthebbende. De rechthebbende, geboren in 1935, had [verzoeker] als bewindvoerder benoemd in 2010. Het hof oordeelde dat [verzoeker] ernstig tekort is geschoten in zijn taak, wat heeft geleid tot een aanzienlijk verlies van het vermogen van de rechthebbende. Dit verlies is ontstaan doordat [verzoeker] zonder toestemming van de kantonrechter giften heeft gedaan aan familieleden en geld heeft geleend aan zichzelf, wat resulteerde in een daling van het liquide vermogen van de rechthebbende van ongeveer € 60.000 naar € 25.000. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] niet alleen de belangen van de rechthebbende heeft geschaad, maar ook de wettelijke verplichtingen heeft overtreden door geen toestemming te vragen voor deze handelingen. De procedure in hoger beroep heeft niet geleid tot een andere conclusie, en het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij [verzoeker] als bewindvoerder is ontslagen en [C] als opvolgend bewindvoerder is benoemd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.247.935/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7174161 VO VERZ 18-1790)
beschikking van 19 maart 2019
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. M. Helmantel te Sappemeer.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de rechthebbende],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de rechthebbende,
en
[C] B.V.,
kantoorhoudend te [D] ,
verder te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 september 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 15 oktober 2018;
- een journaalbericht van mr. Helmantel van 8 november 2018 met productie(s);
- een brief van de bewindvoerder van 19 december 2018;
- een journaalbericht van mr. Helmantel van 5 februari 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 februari 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn de heer [verzoeker] , vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door zijn advocaat en namens de bewindvoerder is [E] verschenen.

3.Feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1935. [verzoeker] is de zoon van de rechthebbende.
3.2
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Breda van 9 april 2010 is een bewind ingesteld over alle goederen van de rechthebbende. Daarbij is [verzoeker] tot bewindvoerder van de rechthebbende benoemd. Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Breda van 22 december 2010 is tevens een mentorschap ingesteld ten behoeve van de rechthebbende waarbij [verzoeker] tot mentor is benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kantonrechter, voor zover relevant, [verzoeker] (ambtshalve) ontslagen als bewindvoerder en [C] als opvolgend bewindvoerder benoemd.
4.2
[verzoeker] is met vijf grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
12 september 2018. Zijn grieven zien op het verloop van de procedure in eerste aanleg en de gronden waarop de kantonrechter tot ontslag is overgegaan van [verzoeker] als bewindvoerder. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat hij (weer) tot bewindvoerder is/wordt benoemd over de gelden en de goederen van de rechthebbende.

5.De motivering van de beslissing

De procedurele klachten
5.1
Voor zover [verzoeker] zich beklaagt over de procedurele gang van zaken bij de kantonrechter heeft hij geen belang bij een inhoudelijke beoordeling daarvan omdat de zaak in hoger beroep met betrekking tot de punten waartegen inhoudelijk is gegriefd opnieuw, in volle omvang, wordt beoordeeld. Het hoger beroep strekt in dit verband mede tot herstel van eventuele procedurele gebreken tijdens de procedure in eerste aanleg. [verzoeker] heeft in dit verband in ieder geval in hoger beroep voldoende gelegenheid gehad zijn standpunt voor het voetlicht te brengen.
5.2 Voor zover [verzoeker] volhardt in zijn bezwaar dat de rechthebbende niet is gehoord overweegt het hof als volgt. Het hof heeft de rechthebbende in de gelegenheid gesteld om in het hoger beroep te worden gehoord. In dit kader is ook door [verzoeker] erkend dat de rechthebbende is opgeroepen om ter zitting bij het hof te verschijnen. [verzoeker] heeft desgevraagd verklaard dat hij er bewust van af heeft gezien om de rechthebbende mee te nemen naar de zitting en/of haar naar de zitting te laten gaan. Ook is het hof niet verzocht om de rechthebbende op locatie te horen. Onder deze omstandigheden ziet het hof geen reden de rechthebbende alsnog in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Het hof heeft daarbij mede in overweging genomen dat het hof geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de informatie van [verzoeker] dat de rechthebbende graag wil dat [verzoeker] haar bewindvoerder blijft.
5.3
Uit het voorgaande volgt dat de procedurele klachten van [verzoeker] falen.
Gewichtige redenen voor het ontslag5.4 Aan de orde is vervolgens of sprake is van gewichtige redenen, bedoeld in artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), voor het ontslag van [verzoeker] als bewindvoerder van de rechthebbende. Na eigen onderzoek beantwoordt het hof die vraag evenals de kantonrechter bevestigend. In aanvulling op de overwegingen van de kantonrechter daaromtrent in de bestreden beschikking overweegt het hof nog het volgende.
5.5
[verzoeker] heeft in hoger beroep bevestigd dat hij in de afgelopen jaren bewust, teneinde belastingafdracht en de bijdrage aan het CAK te verminderen, buiten het toezicht van de kantonrechter om, door middel van giften aan, vooral, familie van de rechthebbende en een lening aan hemzelf het vermogen van de rechthebbende heeft verminderd. Hij heeft nagelaten hiervoor toestemming aan de kantonrechter te vragen, terwijl hij dat op grond van artikel 1:441 lid 2 BW en B9 van de Aanbevelingen meerderjarigenbewind van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton & Toezicht (hierna: Aanbevelingen) wel had moeten doen. Hij heeft eveneens zonder machtiging duizenden euro’s van het vermogen van de rechthebbende geïnvesteerd in, volgens zijn zeggen, waardevaste goederen als postzegels, Donald Ducks en modelspoortreinen. Dit heeft hij gedaan ondanks dat de rechtbank, onder meer in de tot de stukken behorende brief van 11 november 2016, hem op de verplichting heeft gewezen om voorafgaand machtiging te vragen voor uitgaven ten laste van het vermogen van de rechthebbende van meer dan € 1.500,-. Daardoor is het liquide vermogen van de rechthebbende (volgens [verzoeker] met zo'n € 60.000,-) teruggebracht naar een stand van ongeveer € 25.000,-. Het vermogen van de rechthebbende is door het handelen van [verzoeker] zodanig geslonken dat het minder is dan het minimumbedrag van € 30.000,- dat in de Aanbevelingen onder D6 wordt genoemd.
Het moge zo zijn dat [verzoeker] de enige erfgenaam van de rechthebbende is maar het hof ziet daarin geen reden om het handelen van [verzoeker] in een ander perspectief te bezien. Een maatregel als bewind is immers bedoeld om de belangen van de rechthebbende te dienen en niet die van degenen die zich als erfgenaam beschouwen.
De verklaring van [verzoeker] dat hij de hoge eigen bijdrage CAK van de rechthebbende en belastingheffing wilde verminderen, kan hem evenmin baten. Daargelaten dat het vermogen van de rechthebbende niet zozeer door deze overheidsafdrachten maar juist door gedragingen van [verzoeker] is verminderd, heeft de voorgestane handelwijze van [verzoeker] ten doel bestaande regelgeving te omzeilen die de toezichthoudende kantonrechter zal wensen te respecteren. Naar het zich laat aanzien zijn de mogelijkheden om de kwaliteit van leven van de rechthebbende te verbeteren dan wel te waarborgen juist minder geworden door haar door toedoen van [verzoeker] geslonken vermogen.
5.6
Voor zover [verzoeker] heeft aangevoerd dat de rekening en verantwoording 2017 is goedgekeurd blijkens de brief van de rechtbank van 13 september 2018, leidt dat niet tot een ander oordeel. De desbetreffende brief van de rechtbank van 13 september 2018 is later ingetrokken en het hof heeft hierin thans zijn eigen beoordeling te maken mede gelet op de herstelfunctie van het hoger beroep. Een en ander laat onverlet dat [verzoeker] ernstig tekort is geschoten in zijn taak als bewindvoerder van de rechthebbende reeds omdat hij opzettelijk zonder de daarvoor vereiste toestemming het (liquide) vermogen van de rechthebbende aanzienlijk heeft doen slinken.
5.7
Uit het voorgaande volgt dat ook de inhoudelijke grieven van [verzoeker] falen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 september 2018 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, M.P. den Hollander en G.J. Baken, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 19 maart 2019 in het openbaar uitgesproken.