In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting Het Geldersch Landschap tegen een eerdere uitspraak van de pachtkamer van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de uitleg van een geliberaliseerde pachtovereenkomst tussen de stichting en de geïntimeerde, die percelen weiland op het landgoed wenst te verpachten. De geïntimeerde vordert een verklaring voor recht dat de stichting jaarlijks percelen weiland moet verpachten ter grootte van tussen de 10 en 11,7 hectare zolang de pachtovereenkomst met betrekking tot de hoeve voortduurt. De vordering is gebaseerd op een afspraak die onvolledig schriftelijk is vastgelegd, wat leidt tot een discussie over de uitleg van de pachtovereenkomst.
Het hof oordeelt dat de geïntimeerde voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde afspraak en dat de stichting, als opvolgend verpachter, aan deze afspraak is gebonden. De stichting betoogt dat de afspraak in strijd is met de wet en het karakter van een geliberaliseerde pachtovereenkomst, maar het hof wijst dit betoog af. Het hof concludeert dat de afspraak een belangrijke voorwaarde was voor de overname van de pachtrechten door de geïntimeerde en dat de stichting niet kan ontkomen aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze afspraak.
Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de pachtkamer en veroordeelt de stichting in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in pachtovereenkomsten en de bescherming van de pachter tegen onduidelijkheden in de contractuele verplichtingen.