Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- te bepalen dat de kosten van de overdracht van de echtelijke woning aan de vrouw alleen voor haar rekening komen zonder verdere verrekening;
- te bevelen dat, indien blijkt dat door de vrouw niet is voldaan aan de voorwaarden die de rechtbank heeft verbonden aan de overname van de echtelijke woning, de woning dient te worden verkocht;
- te bepalen dat de waarde van de onderneming [onderneming/vof 1] tussen partijen gelijkelijk wordt verdeeld;
- te bepalen dat voor de waardering van de onderneming en de vaststelling van de jaarcijfers een deskundige wordt benoemd en dat de kosten dienaangaande door partijen gezamenlijk worden gedragen;
- te bepalen dat de onderhandse leningen die de vrouw is aangegaan geen onderdeel zullen uitmaken van de te verdelen gemeenschap en dat de man niet gehouden is aan die leningen mee te betalen en daarvoor evenmin hoofdelijk aansprakelijk of draagplichtig is.
- op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap het Turks rechts recht van toepassing te verklaren tot 16 maart 2004 en vanaf die datum het Nederlands recht;
- te bepalen dat de door de vrouw reeds betaalde en nog te betalen lasten van de woning tot aan de datum van overname van de woning dan wel tot aan verkoop en levering van de woning tussen partijen bij helfte worden gedeeld;
- de man te gelasten om binnen 8 dagen op het eerste verzoek van de vrouw zijn medewerking te verlenen ten aanzien van de overname dan wel verkoop van de echtelijke woning;
- te bepalen dat ieder van partijen is gehouden de helft van de kosten die samenhangen met de overname dan wel verkoop en levering van de woning de dragen, waaronder de kosten van de makelaar en de notaris;
- te bepalen dat het bedrag van € 49.750,- geen lening is aan de vader van de man, maar dat dit geld afkomstig is uit de verkoop van de woning van de vrouw en tot haar persoonlijk vermogen behoort en dus niet in de verdeling van de huwelijksgemeenschap valt;
- te bepalen dat de onderneming [onderneming] aan de vrouw wordt toegedeeld, waarbij de waarde zoals vermeld in de jaarrekening op 31 maart 2017 bij helfte tussen partijen wordt verdeeld dan wel een de waarde op een datum als het hof juist acht;
- te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de totale schuld van partijen van € 93.041,- dan wel voor een zodanig bedrag als het hof juist acht;
- de man te gelasten binnen 2 dagen na de in deze te wijzen beschikking zijn medewerking te verlenen dan wel over te gaan tot opheffing van het beslag gelegd op de bedrijfsinventaris onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor ieder dag of dagdeel dat hij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,-.
5.De motivering van de beslissing
Grief IV van de vrouw slaagt derhalve in zoverre.
6.De beslissing
zich uiterlijk 28 februari 2019 schriftelijk uit te latenover de door het hof voorgestelde te benoemen deskundige, diens voorschotnota en de aan die deskundige te stellen vragen, zoals hiervoor onder 5.12 opgenomen;