In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 4.783, alsook een verzuimboete van € 478. De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat belanghebbende, die in Nederland woonde, met een auto met een Duits kenteken op de Nederlandse weg reed. De inspecteur van de Belastingdienst handhaafde de naheffingsaanslag en de boete na bezwaar, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende werd op twee verschillende momenten door de politie in Arnhem staande gehouden terwijl hij met dezelfde auto reed. Ondanks waarschuwingen van de politie, bleef hij de auto gebruiken. De inspecteur stelde dat er sprake was van (beoogd) duurzaam gebruik van de weg, wat leidde tot de naheffingsaanslag. Belanghebbende betwistte dit en voerde aan dat hij de auto niet duurzaam had gebruikt en dat de naheffingsaanslag en boete vernietigd moesten worden.
Het hof oordeelde dat de inspecteur voldoende bewijs had geleverd voor het vermoeden van duurzaam gebruik. Belanghebbende slaagde er niet in om dit vermoeden te ontzenuwen. Het hof wees ook de argumenten van belanghebbende over het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel af, omdat de omstandigheden van zijn zaak verschilden van die van een andere belanghebbende die een naheffingsaanslag had gekregen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.