ECLI:NL:GHARL:2019:2325

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
21-000492-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling in discotheek met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter voor mishandeling. De verdachte had in een discotheek een vuistslag in het gezicht van de aangever gegeven. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, omdat de aangever verdachte bij de keel had gegrepen en hem zou hebben geprovoceerd. Het hof verwierp dit beroep op noodweer, omdat niet aannemelijk was dat er sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanval. De getuigenverklaringen ondersteunden de stelling van de verdediging niet, en het hof oordeelde dat de vuistslag als reactie op het duwen disproportioneel was. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,- en de vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 250,-. Het hof oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden en dat dergelijk gedrag in het uitgaansleven onacceptabel is. De uitspraak benadrukt de noodzaak van proportionaliteit in zelfverdediging en de gevolgen van geweld in sociale situaties.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000492-17
Uitspraak d.d.: 14 maart 2019
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 januari 2017 met parketnummer 18-157762-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter, bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 250,-, subsidiair vijf dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair vijf dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 juli 2015, te [plaats] , gemeente [gemeente] , [benadeelde] heeft mishandeld door deze tegen het hoofd te stompen en/of te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen omtrent het bewijs voor het ten laste gelegde

Verdachte heeft erkend dat hij in de nachtelijke uren van 31 juli 2015 in discotheek [naam 1] ' te [plaats] aangever [benadeelde] een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. Door en namens verdachte is betoogd dat daarbij sprake is geweest van noodweer, waardoor de wederrechtelijkheid aan die handeling is komen te ontvallen en verdachte vrij moet worden gesproken van het ten laste gelegde.
Het zijdens de verdediging gedane beroep op noodweer laat zich als volgt samenvatten.
Verdachte wordt door aangever geprovoceerd door seksueel getinte bewegingen te maken achter de rug van zijn, verdachtes, vriendin. Ook wordt hij uitgelachen. Vervolgens ontstaat tussen beiden 'duw- en trekwerk', waarna de veel oudere aangever verdachte bij de keel grijpt en hem de discotheek door duwt. Verdachte, omringd door een groep vrienden van aangever, is geëmotioneerd, kan geen kant op, en geeft aangever een vuistslag in het gezicht, hetgeen onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd was.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Voor noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen noodzakelijke verdediging geboden was. Zowel het subsidiariteits- als het proportionaliteitsvereiste worden in deze formulering tot uitdrukking gebracht.
Aangever heeft verklaard dat hij verdachte terugduwde, nadat verdachte hem al twee keer had geduwd. Daarop ontstond een korte worsteling waarna hij door verdachte hard in het gezicht werd geslagen.
Getuige [getuige 1] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat aangever en verdachte elkaar over en weer duwden. Ook heeft hij verklaard dat aangever verdachte bij de keel pakte, maar niet hoe hard dat gebeurde. Getuige [getuige 2] heeft, eveneens bij de rechter-commissaris, verklaard dat aangever verdachte bij de keel of zijn shirt heeft vastgegrepen. "Het was niet zo dat zijn keel werd dichtgeknepen. Het was meer van 'Rustig aan, vriend'."
Beide getuigen verklaren niet dat aangever verdachte
hardbij de keel pakte of die zelfs dichtkneep. Daarnaast acht het hof het opvallend dat beiden niet hebben verklaard over de daarop - hier niet in het geding zijnde - door verdachte gegeven vuistslag in het gezicht van aangever. Dat maakt - nu deze vuistslag direct moet zijn gevolgd op het over een weer duwen – dat het hof de waarnemingen van beide getuigen onvoldoende betrouwbaar acht om verdachtes stelling te ondersteunen dat aangever hem bij de keel heeft gegrepen, althans niet op een wijze die de door verdachte gegeven vuistslag rechtvaardigt.
De raadsman beroept zich voorts op de verklaring van [naam 2] , de vriendin van verdachte. Zij zou eveneens over de greep bij de keel hebben verklaard. Het hof stelt echter vast dat zij slechts heeft verklaard over hetgeen verdachte haar daarover heeft verteld en zij dit dus niet zelf heeft waargenomen.
De getuigen [getuige 3] en [getuige 4] , behorend tot het gezelschap van aangever, verklaren slechts over de door verdachte gegeven vuistslag en in het geheel niet over een greep bij de keel.
Het hof verwerpt het beroep op noodweer omdat het hof niet aannemelijk geworden acht dat aangever verdachte zo hard bij de keel heeft gegrepen dat daardoor sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanval waartegen verdediging geboden was of van een onmiddellijk dreigend gevaar daartoe. Evenmin is aannemelijk geworden dat er sprake was van de dreigende situatie waarop de raadsman heeft gedoeld. Er is op geen enkel moment sprake geweest van een noodweersituatie. Daarnaast was het geven van een vuistslag als reactie op het over en weer duwen disproportioneel.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof het zijdens de verdediging gedane beroep op noodweer. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat mishandeling slechts kan worden bewezen indien er bewijs is voor het ontbreken van een rechtvaardigingsgrond, stelt het hof vast dat deze stelling geen steun vindt in de wet of het recht.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 juli 2015, te [plaats] , gemeente [gemeente] , [benadeelde] heeft mishandeld door deze tegen het hoofd te stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling in het uitgaansleven. Hij heeft aangever - naar eigen zeggen met kracht - een vuistslag in het gezicht gegeven. Uit de toelichting van aangever op zijn vordering als benadeelde partij blijkt dat hij aan het incident een ontsierend en wellicht blijvend litteken in het gezicht heeft overgehouden, hetgeen ook in psychisch opzicht - zo stelt aangever - impact heeft.
Verdachte heeft niet alleen de lichamelijke integriteit van aangever geschonden, maar ook een bijdrage geleverd aan de onveiligheid in het uitgaansleven. Een dergelijk incident in een discotheek is uiterst ongewenst en een onaangename ervaring voor eenieder die daar ongewild getuige van is. Het hof stelt vast dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid aanvaardt voor het bewezen verklaarde. Hij voelt zich daarentegen veeleer slachtoffer.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 februari 2019, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Wel is er sprake van een tweetal strafbeschikkingen ter zake van overtredingen die verband houden met de openbare orde.
De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,-. De advocaat-generaal heeft overeenkomstig gevorderd. Het hof sluit zich bij deze - milde - straf aan, gelet op de ouderdom van het feit, het beperkte strafblad van verdachte en zijn gebleken bereidheid om deel te nemen aan een mediation-traject, zij het dat dit maar zeer ten dele tot resultaat heeft geleid.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 822,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 juli 2015.
Aldus gewezen door
mr. H.L. Stuiver, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 14 maart 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.K. Elzinga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.