In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van schuldheling van een (motor)scooter en kreeg een gevangenisstraf van zes weken opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 27 februari 2019 heeft het hof de zaak behandeld en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 9 juni 2016 betrokken was bij de diefstal van een (motor)scooter, maar heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de primair ten laste gelegde diefstal of de subsidiair ten laste gelegde opzet- dan wel schuldheling. De enige bewijsmiddelen waren dactyloscopische sporen die niet voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij de criminele handelingen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als dader van de ten laste gelegde feiten.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als de subsidiair ten laste gelegde feiten. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. T.H. Bosma, en in aanwezigheid van de raadsheren mr. A.J. Rietveld en mr. L.J. Hofstra, met mr. K.M. Diender als griffier.