ECLI:NL:GHARL:2019:2294

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
21-000320-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van gekwalificeerde diefstal en opzet- dan wel schuldheling van een (motor)scooter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van schuldheling van een (motor)scooter en kreeg een gevangenisstraf van zes weken opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 27 februari 2019 heeft het hof de zaak behandeld en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 9 juni 2016 betrokken was bij de diefstal van een (motor)scooter, maar heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de primair ten laste gelegde diefstal of de subsidiair ten laste gelegde opzet- dan wel schuldheling. De enige bewijsmiddelen waren dactyloscopische sporen die niet voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij de criminele handelingen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als dader van de ten laste gelegde feiten.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als de subsidiair ten laste gelegde feiten. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. T.H. Bosma, en in aanwezigheid van de raadsheren mr. A.J. Rietveld en mr. L.J. Hofstra, met mr. K.M. Diender als griffier.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000320-17
Uitspraak d.d.: 13 maart 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 18 januari 2017 met parketnummer 08-211053-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter, vrijspraak van het primair ten last gelegde, bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde opzetheling en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Moszkowicz, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 18 januari 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het medeplegen van schuldheling veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juni 2016, althans op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 juni 2016 tot en met 9 juni 2016 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] , Bondsrepubliek Duitsland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (motor)scooter , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen scooter onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair:
hij op of omstreeks 9 juni 2016 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een (motor)scooter heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft – met de rechtbank en de advocaat-generaal – uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde diefstal van de (motor)scooter. Anders dan de advocaat-generaal in haar vordering naar voren heeft gebracht geldt dat eveneens voor de subsidiair ten laste gelegde opzet- dan wel schuldheling van de (motor)scooter.
Uit het dossier komt naar voren dat de (motor)scooter tussen 7 juni 2016 om 17:22 uur en 9 juni 2016 om 17:15 uur is weggenomen uit [plaats 2] . Op 9 juni 2016 omstreeks 03:20 uur is er melding gedaan van een verdachte situatie bij de [straat] te [plaats 1] . Er zou volgens de melder een witte of lichtkleurige scooter met een windscherm in een rode bestelbus van [naam 1] geladen worden door drie of vier personen. Op 9 juni 2016 is de (motor)scooter naar aanleiding van deze melding aangetroffen in de gang voor de berging behorende bij het adres [straat] in de [naam 2] flat aan de [straat] te [plaats 1] . Op de achterzijde van de (motor)fiets ter hoogte van het knipperlicht is een vingerafdruk gevonden, waarbij vergelijkend onderzoek met een dactyloscopisch spoor heeft geleid tot individualisatie van het spoor op een persoon, zijnde verdachte. In de door verdachte gehuurde bestelbus van [naam 1] is een stuk plastic, afkomstig van de (motor)scooter, aangetroffen met daarop een vingerafdruk, waarbij vergelijkend onderzoek met een dactyloscopisch spoor heeft geleid tot individualisatie van het spoor op een persoon, zijnde verdachte.
Verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat hij de bestelbus op 8 juni 2016 tot 9 juni 2016 bij [naam 1] heeft gehuurd voor medeverdachte [medeverdachte] , omdat hij geen rijbewijs bij zich had. Medeverdachte [medeverdachte] heeft vervolgens rondgereden in deze bestelbus. Verdachte heeft omtrent de dactyloscopische sporen op de (motor)fiets verklaard, dat deze sporen kunnen zijn ontstaan omdat het mogelijk is dat de weggenomen (motor)scooter al in de periode van 7 tot 9 juni 2016 voor de [naam 2] flat geparkeerd stond, en dat verdachte de (motor)scooter zou kunnen hebben verplaatst om met zijn eigen scooter de weggenomen (motor)scooter te kunnen passeren.
Het hof overweegt daartoe dat, mocht het zo zijn dat verdachte de bewuste (motor)scooter - al dan niet wederrechtelijk - onder zich heeft gehad, het strafdossier geen of althans onvoldoende feiten en omstandigheden bevat over het moment van verkrijgen en de omstandigheden waaronder dit dan zou zijn gebeurd. Het feit dat verdachte – blijkens het resultaat van het dactyloscopisch onderzoek – de (motor)fiets heeft aangeraakt, is onvoldoende om te bewijzen dat verdachte de (motor)fiets heeft verkregen in de zin van de subsidiair ten laste gelegde heling. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte een bijdrage heeft geleverd aan enig crimineel handelen met betrekking tot de weggenomen (motor)fiets.
Verdachte behoort daarom tevens van het subsidiair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 13 maart 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.