ECLI:NL:GHARL:2019:2185

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
21-007518-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in de vuurwerkzaak met betrekking tot illegale handel en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1986, was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, waaronder het medeplegen van de illegale handel in professioneel vuurwerk en het voorhanden hebben van wapens en munitie. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte tegen het vonnis van 17 december 2015 behandeld, waarbij de rechtbank de verdachte had veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor overtredingen van de Wet milieubeheer en de Wet wapens en munitie.

Tijdens de zitting op 27 februari 2019 heeft het hof het onderzoek heropend en de vordering van de advocaat-generaal gehoord. De verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de illegale vuurwerkhandel ontkend en betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor zijn veroordeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kon worden geacht betrokken te zijn geweest bij de import en opslag van illegaal vuurwerk, en heeft hem in dat opzicht vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel vastgesteld dat de verdachte op 27 november 2012 een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie.

Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraken en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor de feiten die aan het hof waren voorgelegd. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden en 13 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak benadrukt de ernst van de overtredingen en de risico's die het bezit van vuurwapens met zich meebrengt voor de samenleving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007518-15
Uitspraak d.d.: 13 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de economische kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Noord-Nederland van 17 december 2015 met parketnummer 19-997510-12 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986] ,
wonende te [adres 1] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
- het niet-ontvankelijk verklaren van verdachte ten aanzien van het impliciet cumulatief onder 1B ten laste gelegde, waarvan verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken;
- veroordeling van verdachte ter zake van het medeplegen van het onder 1A ten laste gelegde ‘binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad’ en onder 1C ‘binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en voorhanden heeft gehad’;
- veroordeling van verdachte ter zake van het onder 2 en 4 ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met aftrek, en met een proeftijd van 3 jaren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.R.F. van Raab van Canstein, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Namens verdachte is bij akte rechtsmiddel van 23 december 2015 onbeperkt hoger beroep ingesteld.
De economische meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij vonnis van 17 december 2015 ter zake van het onder 1B ten laste gelegde vrijgesproken. Ook heeft de rechtbank ter zake van het onder 4 ten laste gelegde niet bewezen geacht dat verdachte ‘3, althans een aantal, kogelpunten in een jas welke zich bevond in de kantine op de locatie [adres 2] ’ voorhanden heeft gehad. Nu (telkens) sprake is van een (impliciet) cumulatieve tenlastelegging staat hoger beroep tegen deze gegeven vrijspraken voor de verdachte niet open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is bij vonnis van de economische kamer van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 17 december 2015 ter zake van overtredingen van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, en overtredingen van de Wet wapens en Munitie veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, en met een proeftijd van 3 jaren. Deze strafbare feiten houden - kortweg - in: (1) het medeplegen van het opzettelijk professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland brengen, opslaan en/of voorhanden hebben, (2) terwijl voor de opslag van het vuurwerk niet de geldende voorschriften in acht zijn genomen en (4) het voorhanden hebben van wapens en munitie.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing, en daarmee samenhangend ook een andere strafoplegging, komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover onderworpen aan het hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1:
verdachte op nader te noemen data/datum, in na te noemen plaats/gemeenten, samen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten:
A.
op of omstreeks 27 november 2012, althans in of omstreeks de periode van 1 september 2012 tot en met 27 november 2012, in de gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland:
- 3.500, althans een aantal lawinepijlen "Joker",
- 180, althans een aantal lawinepijlen "Joker 2", artikelnummer R4032,
- 13.600, althans een aantal vlinders, "Spain Cracker", artikelnummer FDS0016,
- 138, althans een aantal batterijen, "Atlas", artikelnummer RFC1381,
- 127, althans een aantal batterijen, "Big Whale", artikelnummer RFC1386,
- 116, althans een aantal batterijen, "Leopard", artikelnummer RFC1387,
- 371, althans een aantal batterijen, "All Seasons", artikelnummer RFC13103
(alle) bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad (aan of nabij de [adres 3] ),
en/of
C.
op of omstreeks 3 november 2012, te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland:
-168, althans een aantal flowerbeds, "All Seasons", artikelnummer RFC 13103,
en/of
-36, althans een aantal flowerbeds, "Leopard", artikelnummer RFC 1387,
(alle) bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of voorhanden heeft gehad;
2.
verdachte op of omstreeks 27 november 2012, in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland, samen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, als degene die een inrichting, gelegen aan of nabij de [adres 3] , drijft, waar professioneel vuurwerk al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk en/of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik wordt opgeslagen en/of bewerkt, al dan niet opzettelijk er niet voor heeft zorggedragen dat de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 2 van het Vuurwerkbesluit werden nageleefd, immers:
-was in de bewaarplaats en/of in de bewerkingsruimte niet een automatische sprinklerinstallatie met automatische doormelding naar de centrale meldkamer van de brandweer aanwezig (voorschrift 1.4);
4.
hij op of omstreeks 27 november 2012 in de gemeente [gemeente] samen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer vuurwapens van categorie III, voorhanden heeft gehad, te weten:
- een revolver welke zich bevond in een kluis in de hal van een kantoorpand op de locatie [adres 2] ;
en/of
- een revolver welke zich bevond in een bureaulade in het kantoor (2) op de locatie [adres 2] ;
en/of
- een pistool welke zich bevond in een auto aan of nabij de [adres 4]
en/of;
munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad, te weten:
- 5, althans een aantal, kogelpatronen (in een revolver) in een kluis in de hal van een kantoorpand op de locatie [adres 2] ;
en/of
- 42, althans een aantal, kogelpatronen in een bureaulade in het kantoor (2) op de locatie [adres 2] ;
en/of
- 113, althans een aantal, kogelpatronen in een plastic tas in het kantoor (2) op de locatie [adres 2] ;
en/of
- 35, althans een aantal, kogelpatronen in een zwart etui in het kantoor (2) op de locatie [adres 2] ;
en/of
- 4, althans een aantal, kogelpatronen (in een pistool) in een auto ( gekentekend [kenteken] ) nabij [adres 4] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen

Inleiding
Op 27 maart 2012 is het opsporingsonderzoek Semoetan gestart, waarbij onder meer verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] werden aangemerkt als hoofdverdachten van het handelen in professioneel vuurwerk, bestemd voor particulieren (verder: illegaal vuurwerk). Gedurende dit onderzoek is een groot aantal bijzondere opsporingsmiddelen ingezet, bestaande uit onder meer observaties, observatiecamera’s, taps en een drietal pseudokopen.
Dit onderzoek resulteerde op 3 november 2012 in de onderschepping van een transport afkomstig uit Duitsland, door de Koninklijke Marechaussee net over de grens in Nederland bij [plaats 1] . In de vrachtauto, bestuurd door medeverdachte [medeverdachte 2] , werd ongeveer 7.500 kilogram illegaal vuurwerk aangetroffen.
Uiteindelijk zijn op 27 november 2012 de verdachten aangehouden en hebben er doorzoekingen (tot inbeslagneming) plaatsgevonden. Hierbij werd in een loods aan de [adres 3] in totaal 23.395 kilogram illegaal vuurwerk aangetroffen. In een zeecontainer achter perceel [adres 5] werd eveneens een grote hoeveelheid illegaal vuurwerk aangetroffen, waaronder ruim 5000 lawinepijlen en 40.000 vlinders.
Vrijspraak feiten 1 en 2
Namens verdachte is in hoger beroep bepleit dat vrijspraak moet volgen omdat er onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is om verdachte als medepleger van de import en opslag van illegaal vuurwerk aan te merken. Hiertoe is aangevoerd dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] moet worden uitgesloten van het bewijs. Daarbij is een alternatief scenario opgeworpen, inhoudende - kortweg - dat verdachte afnemer is van [medeverdachte 1] en (onafhankelijk van [medeverdachte 1] ) handelt in illegaal vuurwerk. Met de import en opslag daaraan voorafgaand, heeft verdachte geen bemoeienis. Als afnemer is hij er wel van op de hoogte dat het vuurwerk geïmporteerd en opgeslagen moet worden. Dit scenario behelst geen betrokkenheid van een onbekende derde persoon, aldus de raadsvrouw.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de initiatiefnemer van de illegale vuurwerkhandel was. Verdachte had een bemiddelende rol, want hij regelde de contacten tussen de afnemers en de verstrekkers. Deze intellectuele en materiële bijdrage was zodanig dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Ten aanzien van het alternatieve scenario heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat verdachte zijn scenario onvoldoende heeft onderbouwd en verder ongemotiveerd weigert om antwoord te geven op vragen over de onbekende meneer X. Het dossier biedt voor deze alternatieve verklaring geen enkel objectief te kwalificeren aanknopingspunt, zodat het scenario als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Feiten 1A en 1C
Op grond het van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt het hof vast dat verdachte betrokken is geweest bij de illegale handel in professioneel vuurwerk. Uit onder meer de verklaringen van medeverdachten en getuigen, verschillende tapgesprekken en de bevindingen rondom de pseudokopen blijkt dat verdachte een rol heeft gespeeld bij het op zijn kantoorlocatie in [plaats 2] verkochte professionele vuurwerk, afkomstig uit de loods aan de [adres 3] , en dat hij op de hoogte was van de invoer van vuurwerk uit Duitsland.
De vraag of verdachte zich - samen met een ander of anderen - schuldig heeft gemaakt aan de illegale handel in vuurwerk staat in deze zaak niet ter beoordeling. Aan verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat hij - samen met een ander of anderen een tweetal concrete partijen illegaal vuurwerk voorhanden heeft gehad dan wel binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en een van die partijen heeft opgeslagen. Dit is de grondslag waarop het hof moet beslissen.
Betrouwbaarheid [medeverdachte 1]
Vastgesteld wordt dat verdachte zich tijdens de politieverhoren voor wat betreft zijn mogelijke betrokkenheid bij illegaal vuurwerk (telkens) heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verdachte zijn betrokkenheid bij de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten ontkend. Door hem is verklaard - kort samengevat - dat hij slechts twee of drie keer heeft bemiddeld tussen kopers van vuurwerk en meneer X.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft zich in eerste instantie ook op zijn zwijgrecht beroepen, maar heeft dit zwijgen tijdens het negende politieverhoor doorbroken, waarna hij bij zijn twaalfde verhoor heeft aangegeven ‘schoon schip’ te willen maken. Door hem is bij de politie verklaard - kort samengevat - dat hij slechts hand- en spandiensten verrichtte in opdracht voor mister X. Op de vraag wie mister X is wil [medeverdachte 1] geen antwoord geven.
In tegenstelling tot de advocaat-generaal acht het hof de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] voor zover deze ziet op het inperken van zijn eigen aandeel door het toebedelen van een (grote) rol aan opdrachtgever mister X niet geloofwaardig.
Het hof overweegt dat de stelling van de medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij heeft gehandeld in opdracht van een ander slechts berust op diens eigen verklaring, welke stelling onvoldoende concreet en niet nader onderbouwd is. Doordat deze medeverdachte zich bij de vraag wie zijn opdrachtgever is telkens beroept op zijn zwijgrecht dan wel verschoningsrecht is zijn verklaring op dit onderdeel niet verifieerbaar. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 1] met zijn opdrachtgever verdachte [verdachte] bedoelt. Het voorgaande brengt mee dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] , voor zover hiervoor is overwogen, niet kan bijdragen aan het bewijs.
Feit 1A – binnen het grondgebied van Nederland brengen, opslaan en/of voorhanden hebben van professioneel vuurwerk aan of nabij de [adres 3]
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof het onder 1A ten laste gelegde niet bewezen.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte (directe) bemoeienis met de loods aan de [adres 3] had. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enig moment aanwezig is geweest in de loods noch dat hij toegang had tot de loods. Ook anderszins blijkt uit het dossier niet dat verdachte de beschikkingsmacht had over het vuurwerk in de loods.
Nu de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] voor wat betreft de vermeende betrokkenheid van [verdachte] als opdrachtgever ongeloofwaardig wordt geacht en het dossier ook overigens geen bewijsmiddelen bevat op grond waarvan verdachtes strafbare betrokkenheid bij het onder 1A ten laste gelegde kan worden vastgesteld moet verdachte wegens het gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs worden vrijgesproken.
Feit 1C – binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of voorhanden hebben van professioneel vuurwerk te [plaats 1]
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof het onder 1C ten laste gelegde niet bewezen.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van het transport op 3 november 2012. Uit verschillende tapgesprekken op de dag van het transport volgt dat verdachte op de hoogte is gesteld van het niet (tijdig) terugkeren van de chauffeur.
Bovenstaande vaststellingen zijn evenwel onvoldoende om verdachte als (mede)pleger van het onder 1C ten laste gelegde aan te merken.
Voor zover medeverdachte [medeverdachte 1] het oog heeft op verdachte als opdrachtgever en initiatiefnemer ter zake van dit feit moet deze verklaring ongeloofwaardig worden geacht. Nu het dossier ook overigens geen bewijsmiddelen bevat op grond waarvan verdachtes strafbare betrokkenheid bij het onder 1C ten laste gelegde kan worden vastgesteld moet verdachte wegens het gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs worden vrijgesproken.
Feit 2
Gelet op voorgaande overwegingen acht hof eveneens niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Het hof spreekt hem daarvan vrij.
Slotsom
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1A, 1C en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Feit 4
Overweging met betrekking tot het bewijs van het pistool met munitie uit auto
Ter zitting in hoger beroep heeft verdachte erkend dat hij het pistool met bijbehorende munitie, welke op 27 november 2012 in zijn auto, die geparkeerd stond bij zijn woning aan de [adres 4] , voorhanden heeft gehad. Hij wist dat het pistool en de patronen in zijn auto lagen en hij wist dat dat niet mocht.
De verdediging heeft zich voor dit onderdeel van de tenlastelegging gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Gelet op het standpunt van de verdediging, en in het bijzonder gelet op de door verdachte in hoger beroep afgelegde bekennende verklaring, hoeft dit onderdeel geen verdere bespreking. Het hof acht dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder bewezen is verklaard.
Partiele vrijspraak
Door de verdediging is betoogd dat de verdachte van de overige ten laste gelegde onderdelen moet worden vrijgesproken, omdat verdachte niet wist dat op de in de tenlastelegging genoemde plekken wapens en munitie aanwezig waren.
Ter zitting in hoger beroep heeft verdachte voor wat betreft de overige in de tenlastelegging genoemde wapens en munitie alle betrokkenheid ontkend. Ter zitting in hoger beroep heeft verdachte aangevoerd dat hij en zijn vader een kantoor deelden, waar iedereen zo in en uit kon lopen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen verklaard kan worden dat verdachte de ten laste gelegde wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
Het hof acht de door en namens verdachte gestelde toedracht met betrekking tot de aanwezigheid van wapens en munitie in een kluis in de hal van het kantoorpand van verdachte, alsook in ‘kantoorpand 2’, gelet op wat daartoe is aangevoerd, niet onwaarschijnlijk. Hierbij heeft het hof ook acht geslagen op de verklaring van [naam 1] , zus van verdachte en werkzaam op de locatie, waaruit volgt dat meerdere mensen, onder wie ook [naam 2] , een sleutel hadden van de kantoorruimtes.
Nu die toedracht ook niet wordt weerlegd door andere uit beschikbare bewijsmiddelen blijkende omstandigheden is niet onaannemelijk de mogelijkheid dat een ander dan verdachte voor de aanwezigheid daarvan verantwoordelijk moet worden gehouden en dat de verdachte zich niet van die aanwezigheid bewust is geweest.
Het vorenstaande brengt mee dat het hof niet bewezen acht dat de verdachte de overige wapens en munitie voorhanden heeft gehad, zodat de verdachte van het onder 4 ten laste gelegde partieel moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
4.
hij op 27 november 2012 in de gemeente [gemeente] , een vuurwapen van categorie III, voorhanden heeft gehad, te weten:
- een pistool welke zich bevond in een auto aan of nabij de [adres 4]
en;
munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad, te weten:
- 4, althans een aantal, kogelpatronen (in een pistool) in een auto (gekentekend [kenteken] ) nabij [adres 4] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
met betrekking tot het wapen:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
met betrekking tot de munitie:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 27 november 2012 een pistool met vier bijbehorende kogelpatronen voorhanden gehad. Eén patroon zat in de kamer van het wapen en drie patronen zaten in de houder van het wapen. Dit wapen met munitie lag verstopt in een lade onder de bestuurdersstoel van zijn auto. Het bezit van een dergelijk wapen met bijbehorende munitie is verboden, omdat dit onaanvaardbare risico's voor de samenleving oplevert en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt. Verdachte heeft hieraan bijgedragen.
Verder weegt het hof mee dat uit het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 februari 2019 blijkt dat verdachte eerder in aanraking is geweest met justitie wegens geweldsdelicten, maar dat op het strafblad van verdachte geen veroordelingen voor soortgelijke feiten staan vermeld.
Uit de landelijke oriëntatiepunten volgt dat oplegging van een gevangenisstraf van drie maanden het uitgangspunt is bij een first offender. Als strafverzwarend worden onder meer de volgende factoren genoemd: het vuurwapen is geladen en het wapen is onder handbereik in een voertuig.
Alles afwegend acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van vijf maanden in beginsel passend en geboden.
Het hof zal deze straf matigen als gevolg van overschrijdingen van de redelijke termijn. Na de inverzekeringstelling van verdachte op 27 november 2012 is op 17 december 2015 vonnis gewezen. Vervolgens heeft het door verdachte op 23 december 2015 ingestelde hoger beroep geresulteerd in dit arrest van 13 maart 2019. Dit betekent dat de redelijke termijn telkens met ruim een jaar is overschreden. Deze geconstateerde overschrijdingen hebben tot gevolg dat aan verdachte een gevangenisstraf van vier maanden en dertien dagen wordt opgelegd. Deze straf is gelijk aan de tijd die door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de partiële vrijspraken ter zake van het onder 1B en 4 ten laste gelegde, slechts voor zover hiervoor overwogen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1A, 1C en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden en 13 (dertien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 13 maart 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.