In deze zaak gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, [naam kind 3], die sinds 17 oktober 2016 onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting. De ouders, de moeder en de vader, hebben in hoger beroep beroep ingesteld tegen de beslissing van de kinderrechter van 6 november 2018, die toestemming gaf aan de William Schrikker Stichting om [naam kind 3] in een pleeggezin te laten wonen. De ouders zijn van mening dat deze beslissing onterecht is en verzoeken het hof om deze te vernietigen.
De feiten van de zaak tonen aan dat de ouders samen het gezag hebben over meerdere kinderen, waaronder [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3]. De kinderrechter heeft eerder al meerdere keren toestemming gegeven voor de uithuisplaatsing van [naam kind 3] vanwege zorgen over haar ontwikkeling en veiligheid. De ouders hebben in het verleden niet adequaat kunnen zorgen voor hun kinderen, wat heeft geleid tot signalen van verwaarlozing en andere problemen.
Tijdens de zitting bij het hof op 8 februari 2019 zijn de ouders verschenen, samen met hun advocaat, en vertegenwoordigers van de William Schrikker Stichting en de raad voor de kinderbescherming. Het hof heeft de zorgen over de ouders en de situatie van [naam kind 3] in overweging genomen. De ouders hebben niet voldoende meegewerkt aan hulpverlening en er zijn nog steeds zorgen over hun woonsituatie en opvoedingsvaardigheden.
Het hof heeft geconcludeerd dat de beslissing van de kinderrechter om de uithuisplaatsing van [naam kind 3] te verlengen noodzakelijk is voor haar verzorging en opvoeding. De ouders hebben onvoldoende bewijs geleverd dat zij in staat zijn om [naam kind 3] op korte termijn weer bij hen te laten wonen. Daarom heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd.