ECLI:NL:GHARL:2019:202

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
200.236.899/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder wegens gewichtige redenen en verstoorde samenwerking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van [verzoeker] als bewindvoerder van de rechthebbende. De kantonrechter had eerder op 22 februari 2018 besloten om [verzoeker] te ontslaan wegens gewichtige redenen, met name de emotioneel belastende en verstoorde samenwerking tussen [verzoeker] en de rechthebbende. De rechthebbende had herhaaldelijk aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in [verzoeker] en wenste een andere bewindvoerder. Het hof heeft vastgesteld dat de samenwerking tussen partijen niet meer te herstellen is en dat de emotionele belasting voor de rechthebbende onaanvaardbaar is. Het hof heeft ook geconstateerd dat Stichting [F] na haar benoeming als opvolgend bewindvoerder verschillende tekortkomingen in de uitvoering van het bewind door [verzoeker] heeft vastgesteld. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en de kosten van het geding in hoger beroep gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.236.899/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 6274220 BM VERZ 17-1385)
beschikking van 10 januari 2019
inzake
[verzoeker],
handelend onder de naam [A],
kantoorhoudende te [B] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. K. Kasem te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [C] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. M. ter Riet te Enschede.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[moeder rechthebbende] ,

wonende te [D] ,
verder te noemen: de moeder van de rechthebbende,
2. [zus rechthebbende],
wonende te [E] ,
verder te noemen: de zus van de rechthebbende,
3. Stichting [F],
kantoorhoudende te [G] ,
verder te noemen: Stichting [F] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 22 februari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 9 april 2018;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Kasem van 24 april 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Kasem van 11 mei 2018 met productie(s);
- een brief van mr. Ter Riet van 20 juli 2018;
- een brief van mr. Ter Riet van 3 september 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Kasem van 3 september 2018;
- een brief van Stichting [F] van 3 september 2018;
- een journaalbericht van mr. Kasem van 22 november 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Ter Riet van 23 november 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 december 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn [verzoeker] , bijgestaan door mr. M. El Allali (kantoorgenoot van mr. Kasem), de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw [H] namens Stichting [F] . Ter zitting heeft mr. El Allali mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen.

3.De feiten

3.1
De kantonrechter heeft bij beschikking van 11 augustus 2014 over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan de rechthebbende vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld en [verzoeker] tot bewindvoerder benoemd.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 28 augustus 2017, heeft de zus van de rechthebbende verzocht [verzoeker] wegens gewichtige redenen te ontslaan als bewindvoerder en Stichting [F] tot opvolgend bewindvoerder te benoemen. De rechthebbende heeft ter zitting bij de kantonrechter een zelfde verzoek geuit. [verzoeker] heeft zich tegen het verzoek verweerd en de kantonrechter verzocht het verzoek af te wijzen. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 22 februari 2018 is [verzoeker] wegens gewichtige redenen ontslagen als bewindvoerder met ingang van twee maanden na de datum van deze beschikking en is Stichting [F] met ingang van dezelfde datum benoemd tot (opvolgend) bewindvoerder.
3.3
Bij beschikking van dit hof van 15 mei 2018 is het verzoek van [verzoeker] tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is het ontslag van [verzoeker] als bewindvoerder van de rechthebbende door de kantonrechter.
4.2
[verzoeker] is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de gronden waarop zijn ontslag als bewindvoerder van de rechthebbende is verleend. [verzoeker] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het gegeven ontslag van [verzoeker] als bewindvoerder ongedaan te maken dan wel door te halen en zijn benoeming als bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende te continueren.
4.3
De rechthebbende voert verweer en verzoekt [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans de bestreden beschikking te bekrachtigen met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder, de rechthebbende of het openbaar ministerie dan wel ambtshalve.
5.2
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof met de kantonrechter van oordeel dat, alle omstandigheden in ogenschouw nemende, sprake is van gewichtige redenen om [verzoeker] ontslag te verlenen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.3
De rechthebbende heeft reeds gedurende langere tijd de bestendige wens dat er een andere bewindvoerder voor haar wordt benoemd, omdat zij geen vertrouwen meer heeft in [verzoeker] . Ter zitting is het hof gebleken dat er in ieder geval aan de zijde van de rechthebbende geen mogelijkheden meer zijn om de samenwerking tussen haar en [verzoeker] te verbeteren en/of herstellen. Partijen lijken niet meer in staat te zijn om op een werkbare wijze met elkaar te communiceren. De verstoorde samenwerking is voor de rechthebbende emotioneel belastend en leidt bij haar tot stress. Het hof stelt vast dat het vertrouwen van de rechthebbende in [verzoeker] dusdanig beschadigd is dat dit niet herstelbaar is en er een onoverbrugbare kloof is ontstaan tussen de rechthebbende en [verzoeker] . Gelet op de met deze situatie gepaard gaande emoties en stress alsmede de in de stukken omschreven persoonlijke problematiek van de rechthebbende acht het hof het in het belang van de rechthebbende dat hierin verandering komt. Het hof acht het daarom niet van doorslaggevend belang dat [verzoeker] kennelijk nog wel vertrouwen heeft in een werkbare samenwerking met de rechthebbende, dan wel mogelijkheden ziet om de vertrouwensband met de rechthebbende te herstellen. Het hof zal daarom het bewijsaanbod dat [verzoeker] dienaangaande heeft gedaan, passeren.
5.4
Het hof is van oordeel dat - los van alle overige onderlinge verwijten tussen de rechthebbende en [verzoeker] - het vorenstaande reeds een voldoende gewichtige reden vormt om, zoals de kantonrechter bij de bestreden beschikking ook heeft beslist, [verzoeker] te ontslaan als bewindvoerder en Stichting [F] tot opvolgend bewindvoerder te benoemen.
5.5
Daarbij komt dat Stichting [F] na haar benoeming als bewindvoerder van de rechthebbende een aantal zaken heeft geconstateerd over de wijze van de uitvoering van het bewind door [verzoeker] , die bij het hof vragen oproept over de wijze waarop [verzoeker] zijn taak als bewindvoerder heeft uitgevoerd. Zo heeft [verzoeker] in 2015 het bedrijf [I] de opdracht verstrekt te bemiddelen bij de uitbetaling uit de consignatiekas van het Ministerie van Financiën van een aan de rechthebbende toekomende erfenis van € 10.270,83. [verzoeker] heeft voornoemd bedrijf 10% van het te innen bedrag betaald als vergoeding voor de bemiddeling. Stichting [F] heeft geconstateerd dat het aan de rechthebbende uit de consignatiekas toekomende bedrag hoger was dan € 10.270,83. Het meerdere heeft Stichting [F] kosteloos bij het Ministerie van Financiën opgevraagd middels een gestandaardiseerde procedure. In de onderhavige procedure heeft [verzoeker] verklaard dat hij niet wist dat het bedrag van € 10.270,83 niet de volledige erfenis was en dat hij er ook niet mee bekend was dat een bijdrage uit de consignatiekas ook kosteloos, zonder inschakeling van een commercieel bemiddelingsbureau, bij het Ministerie van Financiën kan worden opgevraagd. Voor Stichting [F] is tot op heden onduidelijk gebleven op welke wijze het door [verzoeker] opgevraagde deel van de erfenis concreet is besteed.
Verder heeft Stichting [F] geconstateerd dat de rechthebbende de afgelopen jaren over voldoende financiële middelen beschikte, althans had kunnen beschikken om (een deel van) haar schulden af te betalen dan wel betalingsregelingen te treffen. Op dit moment staat er echter nog een aanzienlijk bedrag aan schulden open.
Daarnaast is gebleken dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) gedurende een aantal jaren is uitgegaan van een te hoog inkomen van de rechthebbende, waardoor de eigen bijdrage van de rechthebbende ten onrechte te hoog is vastgesteld. Het CAK heeft aan Stichting [F] toegezegd dat - ondanks dat de termijn voor bezwaar inmiddels al ruimschoots is verstreken - in dit geval de eigen bijdrage alsnog zal worden herberekend. Volgens Stichting [F] kan dit voor de rechthebbende leiden tot een teruggaaf door het CAK van een bedrag van ongeveer € 5.000,-, waarmee de thans nog openstaande schuld aan het CAK ter hoogte van genoemd bedrag kan worden verrekend.
Het hof acht hetgeen [verzoeker] ter zitting heeft verklaard over voornoemde kwesties niet overtuigend. Dat [verzoeker] ondanks de recente constateringen van Stichting [F] blijft volhouden dat hij niet inziet waarom hij de samenwerking met de rechthebbende niet kan voortzetten, maakt het alleen nog maar begrijpelijker dat het vertrouwen van de rechthebbende in [verzoeker] blijvend beschadigd is. Daarbij komt dat ter zitting naar voren is gekomen dat de rechthebbende tevreden is over de huidige samenwerking, communicatie en verstandhouding met Stichting [F] . Zowel de rechthebbende als Stichting [F] hebben vertrouwen in een behoorlijk verloop van het bewind.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Het hof ziet in de aard van de zaak aanleiding om de kosten van het geding in hoger beroep te compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 22 februari 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, M.P. den Hollander en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 10 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.