ECLI:NL:GHARL:2019:1945

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
4 maart 2019
Zaaknummer
200.247.329/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van eenhoofdig gezag na wijziging van omstandigheden in een ouderschapsconflict

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader heeft sinds de eerdere beschikking eenhoofdig gezag over de kinderen, wat heeft geleid tot meer rust in hun leven. De moeder, die in hoger beroep ging, verzocht het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en het gezag weer gezamenlijk te maken. Het hof heeft echter geoordeeld dat de huidige situatie, waarin de vader het eenhoofdig gezag heeft, in het belang van de kinderen is. De ouders hebben een verleden van conflicten en wantrouwen, wat heeft geleid tot een onrustige opvoedingsomgeving. De kinderen zijn onder toezicht gesteld en hebben een kwetsbaar verleden. Hoewel er positieve ontwikkelingen zijn in de situatie van de moeder, zoals het verbeteren van haar persoonlijke omstandigheden, is het hof van mening dat het risico op hernieuwde conflicten tussen de ouders te groot is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De hoop is uitgesproken dat de ouders de positieve lijn in hun samenwerking voortzetten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.247.329/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/160768 / FA RK 18-537)
beschikking van 26 februari 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A. Schütz te Leeuwarden.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 8 augustus 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 5 oktober 2018;
- het verweerschrift van de vader;
- een brief van de GI van 17 januari 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Thiescheffer van 23 januari 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [B] (gezinsvoogd) en mevrouw mr. [C] (jurist). Ter zitting heeft mr. [C] mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Uit de - in 2010 verbroken - affectieve relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2007 te [A] (verder te noemen: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , [in] 2009 te [A] (verder te noemen: [de minderjarige2] ).
De ouders zijn bij beschikking van 20 maart 2013 gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
Het hoofdverblijf van de kinderen is bij de vader bepaald. De kinderen wonen daar in gezinsverband met de vader, zijn partner [D] en hun minderjarige zoon [E] (2018) als ook met (in de weekenden) de dochter van [D] uit een eerdere relatie.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 18 juni 2014 onder toezicht. De termijn van de ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 18 december 2019.
3.4
De ouders zijn in januari 2019 een ouderschapsplan overeengekomen, waarbij - in afwachting van de uitkomst in de onderhavige procedure - onder meer is afgesproken dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in principe één keer in de veertien dagen van vrijdag uit school tot maandag naar school omgang hebben met de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, onder wijziging van de beschikking van 20 maart 2013, bepaald dat de vader voortaan alleen is belast met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 augustus 2018. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de vader alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn inleidend verzoek, althans hem het verzochte te ontzeggen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof het beroep van de moeder ongegrond te verklaren.
4.4
De GI voert verweer en refereert zich aan het oordeel van het hof.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden is tussen partijen niet in geschil.
5.3
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht de vader alleen met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] heeft belast. Anders dan de rechtbank baseert het hof dit oordeel niet op artikel 1:253n onder a BW, maar acht het wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk (artikel 1:253n onder b BW). Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.4
Tussen de ouders is jarenlang sprake geweest van strijd en wantrouwen jegens elkaar. Reeds vóór het uiteengaan van partijen in 2010 was er sprake van een onrustige en onstabiele opvoedingsomgeving. De relatie van de ouders kenmerkte zich veelal door ruzies en onderling geweld, waar de kinderen meerdere malen oog- dan wel oorgetuige van zijn geweest. Na het uiteengaan van de ouders zijn de kinderen aanvankelijk bij de moeder blijven wonen. Er bleef voor de kinderen sprake van een onrustige en instabiele opvoedingsomgeving als gevolg van persoonlijke problematiek van de moeder en (voortdurende) strijd tussen de ouders. Er waren zodanig ernstige zorgen over hun ontwikkeling dat de kinderen in 2014 onder toezicht zijn gesteld en in 2015 vanuit (een ernstig vervuilde) thuissituatie bij de moeder uit huis zijn geplaatst bij de vader. Ook tijdens de ondertoezichtstelling is er gedurende lange tijd geen sprake geweest van een verbetering in de verstandhouding tussen de ouders.
De termijn van de ondertoezichtstelling is recent nog verlengd tot 18 december 2019, omdat er nog altijd sprake is van over en weer wantrouwen tussen de ouders, van een moeizame onderlinge communicatie tussen de ouders en omdat er nog sprake is van gedrags- en loyaliteitsproblematiek bij de kinderen.
5.5
In hoger beroep is gebleken dat de afgelopen periode een aantal voorzichtig positieve ontwikkelingen heeft plaatsgevonden. Zo is de situatie van de moeder flink verbeterd. Zij heeft zich ingespannen om aan haar (forse) persoonlijke problematiek te werken. Zij heeft verschillende therapieën gevolgd die thans allemaal zijn afgerond. De traumaklachten zijn grotendeels in remissie en ze heeft haar (cocaïne)verslaving onder controle in die zin dat zij sinds medio 2017 niet meer gebruikt.
Ook is er omgang tussen de kinderen en de moeder en de omgang verloopt goed. Daarnaast zijn de verstandhouding en de communicatie tussen de ouders iets verbeterd. Zowel de vader als de moeder wil niet meer strijden. Zij willen het beste voor de kinderen. Zij zijn er recent, onder leiding van de GI, ook in geslaagd afspraken aangaande hun ouderschap te maken en vast te leggen in een ouderschapsplan.
5.6
Het hof acht het positief dat de ouders iets nader tot elkaar zijn gekomen en dat de moeder haar therapieën met goed resultaat heeft afgerond. Ook valt het de moeder te prijzen dat zij in het belang van [de minderjarige1] heeft gehandeld door haar medewerking te verlenen aan het tijdelijk terugbrengen van de omgangsmomenten met [de minderjarige1] in een periode dat hij rond een omgangsmoment verergering van zijn tics liet zien. De rust heeft [de minderjarige1] goed gedaan, waardoor de omgang thans weer op het oude niveau is.
5.7
Bij de onderhavige beslissing staat echter het belang van de kinderen voorop. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben een fors belast verleden en zijn daardoor extra kwetsbaar. Vast is komen te staan dat er onverkort zorgen over de kinderen zijn. Het welzijn van [de minderjarige1] is kwetsbaar en broos en individuele behandeling is voor hem noodzakelijk om zijn trauma's te verwerken. [de minderjarige2] vertoont ontwijkend gedrag en ook zij is recent verwezen teneinde individuele behandeling te ondergaan. Vast is komen te staan dat sinds de bestreden beschikking meer rust is ontstaan.
De GI heeft ter zitting aangegeven dat niet duidelijk is wat de doorslaggevende factor is geweest voor deze rust. Er zijn namelijk de afgelopen periode verschillende wijzigingen geweest. Niet alleen is de vader bij de bestreden beschikking met het eenhoofdig gezag belast, maar in het leven van de moeder is ook het een en ander gewijzigd. Haar moeder is overleden en sindsdien heeft de moeder beter contact met de partner van de vader. Ook heeft de moeder een nieuwe partner die vier kinderen heeft en is zij voornemens met hem te gaan samenwonen. Dat betekent tevens dat er bij de moeder een nieuwe situatie zal ontstaan, waarbij de kinderen zullen moeten wennen aan het nieuwe samengestelde gezin.
Weliswaar staat niet vast dat het eenhoofdig gezag de reden is voor de thans door de vader en de kinderen ervaren rust, maar wel staat vast dat het nu relatief goed gaat met de kinderen en dat zij rust ervaren. Het hof acht het van groot belang dat de huidige rust niet verstoord wordt. Indien de ouders weer gezamenlijk met het gezag zouden worden belast, bestaat een reëel risico dat de onderlinge strijd weer herleeft, doordat zij weer gezamenlijk gezagsbeslissingen over de kinderen moeten nemen. Het hof is van oordeel dat de kinderen niet mogen worden blootgesteld aan dit risico. De vader geeft de kinderen rust, regelmaat en structuur en staat open voor hulpverlening. Het is in het zwaarwegende belang van de kinderen noodzakelijk dat deze stabiliteit zo veel als mogelijk wordt geborgd.
Weliswaar zijn de ouders recent - na de bestreden beschikking - een ouderschapsplan overeengekomen, maar dit heeft onder begeleiding en sturing van de gezinsvoogd plaatsgevonden. Bovendien heeft de gezinsvoogd het afgelopen jaar nog een actieve rol gehad bij de communicatie tussen de ouders. Daarbij komt dat de GI ter zitting heeft verklaard dat er de afgelopen jaren bij de ouders sprake is geweest van een terugkerend patroon waarbij periodes waarin de ouders in staat zijn om afspraken te maken, worden gevolgd door periodes waarin de strijd weer herleeft. Het hof acht het daarom in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de huidige situatie, waarbij de vader het eenhoofdig gezag heeft en er rust is ontstaan, wordt voortgezet.
5.8
Op grond van het bovenstaande zal het hof - onder verbetering van de gronden - de bestreden beschikking bekrachtigen. Het hof spreekt daarbij de hoop uit dat de ouders in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de door hen ingezette positieve lijn zullen voortzetten.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 8 augustus 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.M. Dölle en R. Feunekes, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 26 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.