ECLI:NL:GHARL:2019:1923

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
21-002945-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en poging tot doodslag in sociaal pension met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van doodslag en poging tot doodslag, gepleegd op 5 augustus 2017 in een sociaal pension. De verdachte, die lijdt aan schizofrenie en psychotische stoornissen, heeft de slachtoffers met een mes verwond, wat leidde tot de dood van één slachtoffer en ernstige verwondingen bij een ander. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Het hof heeft de straf verlaagd naar zes jaar gevangenisstraf, met de maatregel van terbeschikkingstelling, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002945-18
Uitspraak d.d.: 1 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 9 mei 2018 met parketnummer 18-730255-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
thans verblijvende in P.I. [locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte wegens de feiten 1 primair en 2 primair tot gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De advocaat-generaal heeft voorts toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd tot een bedrag van zesduizend honderdtwintig euro, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. I.E. Leenhouwers, en de raadsman van de benadeelde partij, mr. R.H. Bouwman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte wegens de feiten 1 primair en 2 primair veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van zesduizend honderdtwintig euro, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 5 augustus 2017 te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente 1] (voorheen [gemeente 2] ), (in [pension] ) [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] opzettelijk met een mes in het (boven)lichaam te steken en/of te snijden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
2 primair:
hij op of omstreeks 5 augustus 2017 te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente 1] (voorheen [gemeente 2] ), (in [pension] ) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, met een mes in de buikstreek, althans het lichaam, te steken en/of te snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 5 augustus 2017 te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente 1] (voorheen [gemeente 2] ), (in [pension] ) aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een op meerdere plaats(en) geperforeerde dunne darm, althans zwaar letsel aan de ingewanden, heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, met een mes in de buikstreek, althans het lichaam, te steken en/of te snijden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op 5 augustus 2017 te [plaats] , in [pension] [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] opzettelijk met een mes in het bovenlichaam te steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
2 primair:
hij op 5 augustus 2017 te [plaats] , in [pension] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen, met een mes in de buikstreek te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft het hof gelet op de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapportages, en in het bijzonder op het Pro Justitia Rapport van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 24 maart 2018, opgesteld door T. ’t Hoen, GZ-psycholoog en P.K.J. Ronhaar, psychiater.
Uit deze rapportage blijkt dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis, te weten een chronisch psychotische stoornis in het kader van schizofrenie, met vooral paranoïde, grootheids- en betrekkingswanen. Verder zijn er sterke aanwijzingen voor akoestische hallucinaties. Ten slotte passen ook formele denkstoornissen bij zijn schizofrenie, al staan deze niet op de voorgrond.
verdachte onderscheidt zich van anderen met schizofrenie door nadrukkelijke antisociale en narcistische trekken in zijn persoonlijkheid, die zodanig zijn dat van een persoonlijkheidsstoornis moet worden gesproken. Verdachte bekommert zich niet om anderen of wat hij bij anderen teweegbrengt, hij is niet intrinsiek in anderen geïnteresseerd en heeft weinig of geen empathische vermogens. Hij is eigengereid, egocentrisch in zijn denken, krenkbaar en geneigd de regie naar zich toe te trekken. Hij kan daarbij bepalend en dwingend zijn, soms intimiderend, zeker wanneer hij zich gedwarsboomd of aangevallen voelt. In dergelijke situaties is verdachte niet geneigd, én niet in staat, te de-escaleren; pas als de ander zich letterlijk of figuurlijk terugtrekt, neemt de spanning bij verdachte weer af.
De deskundigen stellen vast dat verdachtes pathologie van invloed was op zijn gedragingen direct voorafgaand aan en tijdens het ten laste gelegde. Zij adviseren het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Zij relateren in dit kader:

Sinds februari 2016 woonde betrokkene in [pension] waar hij zich, naar eigen zeggen en bevestigd door getuigen, vooral terugtrok op zijn eigen kamer en zich niet bemoeide met de medebewoners. Hij gaf ‘s nachts veel overlast omdat hij veel in zichzelf praatte en daarbij hele gesprekken leek te voeren met niet aanwezige anderen, hetgeen een aanwijzing vormt voor het horen van stemmen (akoestische hallucinaties).
De dynamiek van het ten laste gelegde wordt gedragskundig primair bepaald door een conflict tussen betrokkene en twee medebewoners. Betrokkene reageert in dit conflict op vooral antisociale wijze wanneer twee medebewoners zijn zelfgekozen isolement verstoren,[…].
Daar door boos geworden steekt betrokkene[…]
met een mes in op beide slachtoffers, waarbij hij zich niet bekommert om de consequenties hiervan. Hoewel hij zich hierin niet verliest, geeft hij aldus uiting aan zijn beperkte agressie- en impulscontrole en hij wordt niet gehinderd door een adequaat geweten of enige vorm van (slachtoffer)empathie. Ook achteraf worden slachtofferempathie, spijt of wroeging niet gezien. In wat betrokkene vertelt en wat getuigen verklaren, is er geen aanleiding om te veronderstellen dat het ten laste gelegde een emotionele ontlading is van anderszins opgebouwde woede of agressie, los van het conflict van dat moment.[…]
Niet uitgesloten is dat zijn zelfgekozen isolement verband houdt met negatieve verschijnselen van schizofrenie. Ondergetekenden achten het niettemin aannemelijk dat betrokkenes (mogelijk chronische) psychose ten tijde van het ten laste gelegde op de achtergrond aanwezig was en dat deze betrokkenes reacties mogelijk heeft verscherpt.[…]
Vanwege de nadrukkelijke doorwerking van betrokkenes beperkte agressie- en impulsregulatie en het gebrek aan empathie, in combinatie met vermoedelijk enige invloed van onderliggende psychotische belevingen, adviseren ondergetekenden het ten laste gelegde betrokkene in verminderde mate toe te rekenen.
Het hof neemt voornoemde conclusies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en maakt die tot de zijne. Het hof concludeert dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend en acht, nu ook verder geen feiten of omstandigheden bekend zijn die de strafbaarheid van verdachte zouden kunnen opheffen of uitsluiten, de feiten en verdachte in zoverre strafbaar.

Oplegging van straf en maatregel

Oplegging straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal strafbare feiten, te weten doodslag, alsmede een poging daartoe. Verdachte heeft [slachtoffer 1] met een mes in het bovenlichaam gestoken ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is komen te overlijden. Daarmee heeft verdachte [slachtoffer 1] beroofd van zijn kostbaarste bezit, zijn leven. Tevens heeft verdachte direct daarna [slachtoffer 2] driemaal met een mes gestoken. Dat [slachtoffer 2] hierdoor niet is overleden is niet te danken aan het handelen van verdachte. [slachtoffer 1] begaf zich naar de kamer van verdachte met de – invoelbare – intentie verdachte ertoe te bewegen te stoppen met zijn luide gesprek met niet aanwezige anderen om zodoende de door verdachte veroorzaakte geluidsoverlast in het pension te beëindigen. [slachtoffer 2] is daarbij met [slachtoffer 1] meegelopen. Onduidelijk blijft waarom verdachte is gekomen tot zijn daden en waarom hij zodanig hevig geweld heeft toegepast als gevolg waarvan [slachtoffer 1] is overleden. Verdachte heeft met zijn daden gezorgd voor angst- en onveiligheidsgevoelens bij de nabestaanden van [slachtoffer 1] en bij [slachtoffer 2] en de medebewoners van het pension in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen. Het hof rekent dit verdachte aan.
Het hof houdt voorts rekening met het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 januari 2019, waaruit blijkt dat verdachte meermalen eerder onherroepelijk veroordeeld is ter zake van strafbare feiten, waaronder ook ernstige geweldsdelicten.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en verdachtes strafrechtelijk verleden, komt naar het oordeel van het hof geen andere straf in aanmerking dan een lange onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Het hof houdt in de strafmaat rekening met het feit dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend, zoals hiervoor reeds is overwogen en laat dit zwaarder doorwerken in de duur van de op te leggen gevangenisstraf dan de rechtbank heeft gedaan. Voorts heeft het hof bij de bepaling van de lengte van de gevangenisstraf meegewogen dat verdachte bij een minder lange gevangenisstraf eerder met zijn behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling kan beginnen teneinde hem nog enig perspectief op resocialisatie in de maatschappij te bieden.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien zal het hof aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest, opleggen.
Oplegging maatregel
De rechtbank heeft naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal dit opnieuw gevorderd. Verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep nadrukkelijk aangegeven in te stemmen met oplegging van deze maatregel en zelf de noodzaak van oplegging daarvan in te zien.
Het hof overweegt ten aanzien van oplegging van deze maatregel het volgende.
Het dossier bevat meerdere rapportages omtrent de persoon van verdachte, waaronder het hiervoor aangehaalde rapport van het NIFP d.d. 22 maart 2018. Aan de hand van onder meer dit rapport zal het hof toetsen of aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht genoemde vereisten voor het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is voldaan.
Zoals hiervoor reeds is weergegeven is bij verdachte sprake van een psychotische stoornis, te weten een chronisch psychotische stoornis in het kader van schizofrenie, met vooral paranoïde, grootheids- en betrekkingswanen. Voorts is bij verdachte sprake van nadrukkelijke antisociale en narcistische trekken in zijn persoonlijkheid, die zodanig zijn dat van een persoonlijkheidsstoornis moet worden gesproken. Beiden bestonden ook ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
Tevens is in onderhavige zaak sprake van misdrijven zoals bedoeld in artikel 37a, eerste lid , aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
De volgende vraag die beantwoord dient te worden is of er sprake is van zodanig recidivegevaar dat die de oplegging van de maatregel eist, in die zin dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
Uit de Justitiële Documentatie van verdachte blijkt dat hij veelvuldig met justitie in aanraking is geweest en dat eerder de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging is opgelegd.
De hiervoor aangehaalde deskundigen geven aan dat het risico op recidive hoog is indien verdachte onbehandeld blijft. Verdachtes persoonlijkheidspathologie is onverminderd aanwezig, terwijl de psychotische symptomen zelfs meer op de voorgrond zijn komen te staan.
Het recidivegevaar bestaat op korte termijn in situaties waarin verdachte de overtuiging heeft dat anderen hem op zijn terrein dwarszitten, belagen of hem niet serieus nemen. In een beveiligde behandelomgeving met geschoolde medewerkers wordt dit risico als matig beoordeeld. Dit risico wordt lager indien verdachte goed ingesteld wordt op antipsychotische medicatie, zoals dat ook tijdens zijn eerdere tbs-behandeling het geval was.
Gelet op de ernst van de pathologie, de doorwerking daarvan in het thans ten laste gelegde en het hoge recidiverisico op ernstig gewelddadig gedrag, adviseren de deskundigen verdachte een tbs met dwangverpleging op te leggen. Andere behandelkaders zijn niet toereikend om het recidivegevaar te controleren.
Bij een behandeling in een dergelijk kader dient verdachte naar overtuiging van de deskundigen primair ingesteld te worden op adequate doseringen anti-psychotische medicatie, terwijl in de verdere behandeling ook aandacht kan worden geschonken aan zijn ziektebesef en -inzicht, agressieregulatie, middelengebruik en aan aspecten als passende dagbesteding.
Het hof is – met de rechtbank en de advocaat-generaal – van oordeel dat, gelet op de problematiek die omschreven wordt, behandeling niet anders kan dan in het kader van een terbeschikkingstelling.
Het hof stelt derhalve vast dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eist. Deze maatregel zal dan ook – conform het vonnis van de rechtbank en de eis van de advocaat-generaal – naast eerdergenoemde gevangenisstraf aan verdachte opgelegd worden.
Het hof stelt voorts vast dat de terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit heeft gelet op artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht als gevolg dat deze maatregel niet gemaximeerd is en derhalve een periode van vier jaar te boven kan gaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.505,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.120,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar vordering voor zover die in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte, die de vordering in zoverre niet heeft betwist, is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.120,00 (zesduizend honderdtwintig euro) bestaande uit € 120,00 (honderdtwintig euro) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.120,00 (zesduizend honderdtwintig euro) bestaande uit € 120,00 (honderdtwintig euro) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
65 (vijfenzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 5 augustus 2017.
Aldus gewezen door
mr. A. van Holten, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 1 maart 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.