In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de verblijfplaats van een kind, waarbij de grootmoeder en de gecertificeerde instelling (GI) in hoger beroep zijn gekomen tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De kinderrechter had het verzoek van de GI om toestemming te verlenen voor de wijziging van de verblijfplaats van het kind van de pleegouders naar de grootmoeder afgewezen. De grootmoeder en de GI hebben afzonderlijk beroep ingesteld, waarbij de pleegouders verweer hebben gevoerd en verzoeken om niet-ontvankelijkheid hebben ingediend.
De vader van het kind is niet verschenen, terwijl de grootmoeder bijgestaan werd door haar advocaat. De GI werd vertegenwoordigd door medewerkers, en de pleegouders door hun advocaat. De rechtbank had eerder het gezag van de moeder over het kind geschorst en de GI benoemd tot voogd. De moeder is sinds augustus 2017 vermist, en het kind verblijft sinds juli 2017 bij de pleegouders.
Het hof overweegt dat op grond van artikel 1:336a BW een voogd niet zonder toestemming van de pleegouders de verblijfplaats van een kind kan wijzigen. Het hof concludeert dat de grootmoeder en de GI niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun verzoeken in hoger beroep, omdat er geen gronden zijn voor doorbreking van het appelverbod. De rechtbank heeft de relevante wetgeving correct toegepast en voldoende rekening gehouden met de belangen van het kind.