In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, betreft het een voegingsincident tussen twee partijen, [Appellant] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Geïntimeerde]. De zaak is aanhangig onder zaaknummer 200.243.610, terwijl er een gelijktijdige procedure loopt onder zaaknummer 200.231.746. Beide zaken zijn voor dezelfde rechter en betreffen hetzelfde geschil. Het hof heeft vastgesteld dat er reeds van antwoord is gediend in beide zaken en dat er nog geen inhoudelijke beslissing is genomen in de hoofdzaak. Geïntimeerde heeft verzocht om voeging van de zaken, wat door het hof is toegewezen, om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen en om de voortgang van de procedures te waarborgen.
De achtergrond van het geschil ligt in een arbeidsovereenkomst tussen [Appellant] en [Geïntimeerde], waarin een relatiebeding is opgenomen. [Appellant] heeft zijn dienstverband opgezegd en is als zelfstandig advocaat aan de slag gegaan, wat heeft geleid tot een geschil over de uitleg en de geldigheid van het relatiebeding. In eerste aanleg heeft de kantonrechter een gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van beide partijen gedaan. Zowel [Appellant] als [Geïntimeerde] hebben hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de kantonrechter.
Het hof heeft in deze uitspraak de incidentele vordering tot voeging van de zaken toegewezen, waarbij het belang van een uniforme beslissing en het vermijden van vertragingen in de procedure zwaar heeft gewogen. De beslissing over de proceskosten in het incident is gereserveerd voor de hoofdzaak, die op 4 juni 2019 verder zal worden behandeld.