Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekers in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
30 augustus 2018. Het hoger beroep ziet (enkel) op het verlenen van een machtiging tot het verstrekken van de geldleningen van een bedrag van € 60.000,- aan de bewindvoerders en een bedrag van € 140.000,- aan de zus van [de dochter] en haar partner. De bewindvoerders verzoeken het hof de beschikking op dit punt te vernietigen en hen alsnog de gevraagde machtiging te verlenen.
5.De motivering van de beslissing
Het hof is bovendien van oordeel dat het verstrekken van onderhandse leningen uit het vermogen van [de dochter] (ten behoeve van haar familie: de bewindvoerders en de zus van [de dochter] en haar partner) op de wijze zoals verzocht niet past binnen de verantwoorde manier waarop doelmatige belegging van het vermogen behoort te gebeuren. Het uitlenen van deze bedragen, waarbij het in dit geval om tweederde van het vermogen van [de dochter] gaat, brengt immers het risico mee dat terugbetaling (blijvend) uitblijft. Voor de geldlening van
€ 60.000,- aan de bewindvoerders ten behoeve van de financiering van een woning is door hen geen zekerheid gesteld. Voor de geldlening van € 140.000,- ten behoeve van de woning van de zus van [de dochter] en de partner van de zus is (hypothecaire) zekerheid gesteld tot de WOZ-waarde van de woning, te weten exact € 140.000,-, waardoor bij een eventuele executoriale verkoop niet het gehele bedrag zal zijn gedekt. De bewindvoerders hebben weliswaar stellig verklaard dat er geen enkele zorg hoeft te bestaan dat de leningen niet worden terugbetaald, maar hebben tevens verklaard dat de bank niet bereid was de zus van [de dochter] en haar partner financiering voor de aankoop van een woning te verstrekken. Het hof ziet in onderhavig geval geen redenen om af te wijken van het uitgangspunt dat dergelijke leenconstructies -zelfs als dit een hogere renteopbrengst zou opleveren- een ontoelaatbaar risico voor het onder bewind gestelde vermogen opleveren.
6.De slotsom
7.De beslissing
30 augustus 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
M. Weissink, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 19 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.