ECLI:NL:GHARL:2019:1721

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
200.178.368/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over gezag en omgang na jarenlange conflicten tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsverhouding van twee minderjarige kinderen, [E] en [F]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om gezamenlijk gezag over de kinderen, terwijl de moeder, verweerster in hoger beroep, het gezag alleen wenst te behouden. Het hof heeft vastgesteld dat de jarenlange conflicten tussen de ouders, gekenmerkt door een gebrek aan communicatie en samenwerking, hebben geleid tot een onhoudbare situatie voor de kinderen. Ondanks diverse vormen van begeleiding en hulpverlening is er geen aanvaardbaar niveau van samenwerking tussen de ouders bereikt. De vader vertoont problematiek die zijn functioneren belemmert, waaronder een persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken, terwijl de moeder kampt met een posttraumatische stressstoornis en rigide persoonlijkheidstrekken. Het hof concludeert dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat gezamenlijk gezag in de huidige situatie niet haalbaar is. De beslissing van de rechtbank Noord-Nederland om het gezag alleen aan de moeder toe te kennen, wordt bekrachtigd. De vader behoudt echter het recht op informatie en consultatie over de kinderen, mits dit niet in strijd is met hun belangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.178.368/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/136203 / FA RK 14-1283)
beschikking van 19 februari 2019
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
[verweerster],
domicilie kiezende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.R. Rauwerda te Leeuwarden.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 30 november 2017 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikkingen van 12 juli 2016, 5 september 2017 en 30 november 2017.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een rapport over de vader van [C] verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (hierna: NIFP), van 3 mei 2018;
- een rapport over de moeder van [D] verbonden aan het NIFP, van 3 mei 2018;
- een rapport van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 12 september 2018;
- een journaalbericht van mr. Rauwerda van 26 september 2018 met productie(s);
- een brief van de GI van 2 oktober 2018;
- een journaalbericht van mr. Nijenhuis van 9 oktober 2018 met productie(s);
- een brief van de GI van 10 oktober 2018;
- een journaalbericht van mr. Nijenhuis van 11 oktober 2018.
1.3
Het hof acht zich op grond van de stukken thans voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat het hof geen aanleiding ziet om een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen. Zoals het hof in de beschikking van 30 november 2017 heeft overwogen en reeds aan partijen bericht is, zal het hof de zaak op de stukken afdoen. Het hof gaat derhalve voorbij aan het verzoek van de vader om een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen. Het feit dat de raad en de GI niet (volledig) achter het rapport van het NIFP staan, zoals de vader stelt, vormt voor het hof om de redenen als hierna vermeld geen aanleiding om zijn verzoek toe te wijzen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikkingen van 12 juli 2016, 5 september 2017 en 30 november 2017, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Het hof is op grond van alle ingebrachte informatie, waaronder de NIFP-rapporten, het raadsrapport van 12 september 2018 en de reacties van partijen, van oordeel dat de moeder alleen met het gezag over [E] en [F] belast dient te blijven. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
2.3
Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van een ouder om zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Het ouderlijk gezag houdt een aantal bevoegdheden in die nodig zijn voor de opvoeding en verzorging, zoals onder andere de bevoegdheid om belangrijke beslissingen in het leven van het kind te nemen. In geval van gezamenlijk gezag worden dergelijke beslissingen samen met de andere gezaghebbende ouder genomen. Voor gezamenlijk gezag is dan ook in het algemeen vereist dat de ouders feitelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Daarvoor is nodig dat zij met elkaar daarover (kunnen) communiceren en vervolgens het eens kunnen worden.
2.4
Zoals het hof in zijn tussenbeschikking van 12 juli 2016 al overwoog is de verstandhouding tussen partijen als gevolg van een heftige strijd, waarbij de emoties hoog zijn opgelopen, ernstig verstoord geraakt en is er geen communicatie en overleg tussen hen.
Het is het hof gebleken dat de vader en de moeder thans nog steeds niet in staat zijn om (op een constructieve wijze) met elkaar te communiceren en dat er geen zicht is op (voldoende) verbetering binnen afzienbare tijd. Daarbij heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
2.5
De heftige strijd tussen de vader en de moeder heeft jarenlang geduurd. Diverse vormen van begeleiding en hulpverlening zijn ingezet maar hebben niet geleid tot een voor de kinderen aanvaardbaar niveau van samenwerking tussen de vader en de moeder als ouders van hun kinderen. De vader en de moeder hebben inmiddels beiden min of meer hun eigen leven op orde, maar zijn kwetsbaar op grond van hun eigen voorgeschiedenis en problematiek. Uit het NIFP rapport over de vader volgt dat de vader goede contactuele vaardigheden heeft en in principe voldoende vermogen om anderen te begrijpen en om aan te sluiten en af te stemmen bij anderen, maar dat zijn functioneren op meerdere leefgebieden wordt gehinderd door een instabiel zelfgevoel, onzekerheid, spanningsgevoeligheid, angst en problemen met impulscontrole en emotieregulatie. Uit alle informatie is naar voren gekomen dat verbale agressie (inclusief dreigen met geweld) geregeld is voorgekomen en soms nog voorkomt. Het fysiek agressieve gedrag van de vader -dat overigens door hem wordt ontkend- lijkt vooral te zijn voortgekomen uit de strijd met/rondom de moeder. De vader is door behandeling inmiddels beter in staat zijn emoties en uitspraken te reguleren. Dat neemt niet weg dat het NIFP al met al concludeert dat er bij de vader sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken. Mits de vader openstaat voor (verdere) hulpverlening en medicatie en voor de opvatting dat het (h)erkennen van problemen in eigen functioneren een begin is van de oplossing daarvan, kan hij de negatieve gevolgen daarvan beperken.
Uit het rapport van het NIFP over de moeder blijkt dat zij een posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft en dat er sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel. De moeder heeft geen persoonlijkheidsstoornis maar wel rigide en controlerende trekken in de persoonlijkheidsontwikkeling die het moeilijk maken om tot zelfreflectie te komen en open te staan voor veranderingen in de huidige situatie in relatie tot de vader. Ze heeft baat gehad bij behandeling maar heeft verdere behandeling nodig om haar angst en vermijdende copingstrategie te verminderen. De rigiditeit, beperkte introspectieve vermogens en afweermechanismen maken het voor de moeder moeilijk om stappen te zetten in de situatie met de vader.
2.6
Uit de conclusies van de beide NIFP rapportages volgt dat het overleg tussen de ouders wordt bemoeilijkt door de geschiedenis die zij met elkaar hebben als ex-partners. Beide ouders zijn sterk gefocust op de tekortkomingen van de andere ouder en hebben een gebrekkige zelfreflectie en beperkt vermogen om verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen handelen. De ouders gunnen elkaar de rol als ouder onvoldoende. De kinderen moeten de mogelijkheid gaan krijgen om hun loyaliteit naar beide ouders vorm te geven, maar de ouders bieden die - naar het hof begrijpt - nog niet (voldoende). Zoals het NIFP aangeeft leiden het mislukken van de relatie en de verwijten naar de andere ouder ertoe dat de ouders de belangen van de kinderen uit het oog verliezen. Het NIFP stelt dat de persoonlijke problematiek van de ouders maakt dat zij moeilijk onderscheid kunnen maken tussen hun ex-partnerproblemen en de verantwoordelijkheden die zij als ouders hebben. Het hof kan zich in deze bevindingen van de deskundigen vinden en maakt die tot de zijne.
2.7
Het NIFP adviseert het hof de beslissing één jaar aan te houden om dan te bezien of gezamenlijk gezag dan mogelijk is geworden en noemt voorwaarden waaraan de ouders moeten voldoen. Die voorwaarden zien op wat er in de toekomst gebeuren moet. Beide ouders dienen eigen verantwoordelijkheid te nemen en met hulpverlening te werken aan verwerking van de eigen voorgeschiedenis, de relatiegeschiedenis, de eigen tekortkomingen en kwetsbaarheden en aan het versterken van de eigen vaardigheden en veerkracht. Gelet op de ernst, complexiteit en aard van de problematiek en vanwege de persoonlijke problematiek van de ouders zal dit tijd nodig hebben en een hoge mate van bereidheid, inspanning en motivatie van partijen vragen.
2.8
De raad heeft kennis genomen van de bevindingen en conclusies van het NIFP en op verzoek van het hof een nader aanvullend onderzoek ingesteld. In zijn rapport van 12 september 2018 adviseert de raad, anders dan het NIFP, het verzoek van de vader om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag af te wijzen. De raad ziet onvoldoende mogelijkheden om toe te werken naar gezamenlijk gezag. De genoemde termijn van één jaar schat de raad in als niet reëel of haalbaar.
2.9
De GI heeft eveneens kennis genomen van de bevindingen en conclusies van het NIFP, als ook kennis genomen van het rapport van de raad van 12 september 2018. De GI ziet geen mogelijkheden om binnen afzienbare tijd de communicatie tussen partijen voldoende te verbeteren en is met de raad van mening dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen.
2.1
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling de belangen van de kinderen een eerste overweging vormen. Het NIFP is gevraagd onderzoek te verrichten naar de ouders. De bevindingen van het NIFP zijn daar ook aan gerelateerd. Gelet op de eigen problematiek van de ouders, de duur en de ernst van de strijd en de stappen die de ouders volgens het NIFP nog moeten maken, is het hof van oordeel dat geenszins te verwachten valt dat ouders binnen één jaar na heden in staat zullen zijn gezamenlijk uitvoering te geven aan het gezag over de kinderen. Het hof constateert in dat verband dat ook met inzet van de GI, die al sinds 2014 is betrokken, en alle overige ingezette hulpverlening het de ouders tot nu toe niet is gelukt om nader tot elkaar en tot overleg te komen. Ook constateert het hof dat de vader inmiddels uit het contact met de GI is getreden en overigens ook heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het (door het in opdracht van het hof gelaste) onderzoek van de raad. Uit de reactie van de vader op het rapport van het NIFP, de informatie van de raad en de informatie van de GI blijkt dat voor wat betreft de vader sprake is van een herhaling van zetten. Hij toont tot op heden geenszins dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen gedrag en uitspraken en de gevolgen daarvan voor anderen (voorwaarde 2 rapport NIFP) noch toont hij dat hij meewerkt aan (aanwijzingen van) de hulpverlening (voorwaarde 3, 4 en 5 rapport NIFP). De houding van de vader tijdens het recente onderzoek van de raad, beoordeelt het hof als onbehouwen en onbehoorlijk en schept geen enkel vertrouwen in de toekomst. Het advies van het NIFP geeft het hof dan ook geen aanleiding om de beslissing uit te stellen en over een jaar weer een onderzoek te gelasten. Ook het feit dat het NIFP heeft geadviseerd om na die termijn en in het geval dat de ouders niet voldoen aan de voorwaarden ook het gezag van de moeder te beëindigen, leidt niet tot een ander oordeel reeds vanwege het feit dat dit advies het juridische toetsingskader te buiten valt.
2.11
Het NIFP geeft aan dat er bij gezamenlijk gezag in de huidige situatie een risico is dat de ouders de belangen van de kinderen uit het oog verliezen. Evenals de raad en de GI, acht het hof het risico te groot dat dat de kinderen klem of verloren raken tussen beide ouders bij gezamenlijk gezag, gelet op de hiervoor geschetste persoonlijke problematiek van de ouders, hun ernstig verstoorde verstandhouding, het ontbreken van communicatie tussen de ouders. Een verbetering binnen een afzienbare termijn valt niet te verwachten. Onder deze omstandigheden is er geen basis voor gezamenlijk gezag, hetgeen leidt tot de conclusie dat de bestreden beslissing in stand dient te blijven.
2.12
De beslissing om het gezag over de kinderen alleen aan de moeder te doen toekomen, neemt niet weg dat de vader recht heeft op informatie en consultatie over de kinderen mits niet strijdig met de belangen van de kinderen en dat dat er blijvend aandacht dient te zijn voor een mogelijk contactherstel tussen de vader en de kinderen.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als na te melden.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 8 juli 2015 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.P. den Hollander en I.M. Dölle, bijgestaan door de griffier, en is op 19 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.