ECLI:NL:GHARL:2019:1702

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
21-002658-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met een gestolen pinpas van een vrijwilligersorganisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van diefstal met een gestolen pinpas, waarbij hij op 7 september 2016 in [plaats] € 2.000,- heeft gestolen van de rekening van een vrijwilligersorganisatie, [stichting]. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van zestig uren. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het heeft gekeken naar de bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte heeft ontkend de dader te zijn, maar het hof concludeerde dat de bewijsmiddelen, waaronder de eigen waarnemingen van het hof, voldoende bewijs boden voor de schuld van de verdachte. Het hof heeft de strafoplegging bevestigd, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, een taakstraf van zestig uren en een schadevergoeding van € 2.000,- aan de benadeelde partij, [stichting]. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot dit bedrag, terwijl het hof de overige vorderingen niet-ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de gevolgen voor de benadeelde partij, die financiële schade heeft geleden door de diefstal.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002658-17
Uitspraak d.d.: 21 februari 2019
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 mei 2017 met parketnummer 18-002516-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 26 juli 2018 en 7 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van zestig uren subsidiair dertig dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel . Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. L.J. van der Heide, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van zestig uren subsidiair dertig dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 7 september 2016 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meer betaalautoma(a)t(en) heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) van in totaal 2.000 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [stichting] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een gestolen pinpas op naam van [stichting] met de daarbij behorende pincode waarmee verdachte, telkens gepind heeft.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals die hieronder zijn opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Verdachte heeft ontkend dat hij de persoon is die op de foto's (pagina 30-32 en 44 van het dossier) en de video-opnames die van de pintransacties met de gestolen pinpas zijn gemaakt. Op dat punt heeft de verdediging een bewijsverweer gevoerd.
Buiten discussie staat dat de persoon die op die opnames te zien is, degene is die op 7 september 2016 in [plaats] om 1.00 uur bij de ABN/AMRO-bank met de gestolen pinpas van de [stichting] tweemaal duizend euro heeft gepind.
Op basis van de eigen waarnemingen van het hof d.d. 26 juli 2018 en 7 februari 2019 acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte die persoon wél is geweest. Het hof concludeert bovendien uit de gedragingen van verdachte op de ter zitting van 7 februari 2019 getoonde beelden dat hij probeert zijn gezicht of identiteit te verhullen. Daaruit volgt dat verdachte wist dat de pinpas gestolen was. Mede op basis van de beide waarnemingen ter terechtzitting acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 7 september 2016, nummer PL0100-2016256247-1, opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2016256247, inhoudende:
als verklaring van [vertegenwoordiger] namens [stichting] in [plaats]
Ik kwam tot de ontdekking dat er afgelopen nacht onrechtmatig geld van de rekening van de [stichting] in [plaats] is weggenomen. Ik kreeg te horen dat er op woensdag 07-09-2016 omstreeks 01.00 uur twee maal voor een bedrag van 1000 euro van voornoemde rekening is afgenomen. Het rekeningnummer betreft [bankrekeningnummer] . De bijbehorende pinpas bevond zich samen met een kaartje met de bijbehorende pincode in een afgesloten locker in kantoorunits. Die bevinden zich op het festivalterrein aan de [straat] in [plaats] . De stichting organiseerde 'Live in [plaats] '.
2. Een schriftelijk stuk, te weten een foto van een bankafschrift van de ABN AMRO, rekeninghouder [stichting] in [plaats] , rekeningnummer [bankrekeningnummer] , opgenomen op pagina 27 van het onder 1 genoemde dossier. Daarop staan als opgenomen bedragen
€ 1.000,- op 07-09-2016 om 00.59 en € 1.000,- op 07-09-2016 om 01.01.
3. De foto's van de pinautomaat, opgenomen op pagina's 30 t/m 32 en 44 van het onder 1 genoemde dossier. Daarop staan als opname tijdstippen vermeld 7-9-2016, 1:01:13, 1:09:28 en 0:58:58 uur.
4. De eigen waarneming van het hof, gedaan op 7 februari 2019, inhoudende:
Het hof heeft op de zitting van 26 juli 2018 waargenomen dat het in de foto's op pagina 30, 31 en 32 van het dossier dezelfde kenmerken ziet als die van het gezicht van verdachte. Inmiddels zijn de camerabeelden waarvan een aantal stills zich als foto's in het dossier bevinden, aan het dossier gevoegd. We kijken nu even naar die beelden.
Er komt een gezicht in beeld, dat daarna even wordt bedekt. De moedervlek blijft zichtbaar. In ieder geval is ook de baard van gelijke vorm met de baard die zichtbaar is op foto van 4 januari 2017 op de SKDB-staat van verdachte. De onderkant van het gezicht is de hele tijd zichtbaar, ook de moedervlek. De vorm van de neus komt in mijn waarneming overeen met de neus die op de foto van de SKDB-staat van 4 januari 2017 is opgenomen. Bij de tweede pintransactie is duidelijk het gezicht zichtbaar. Dit gezicht wordt later ook weer afgedekt. De derde keer wordt het gezicht direct bedekt. Het betreft weer dezelfde persoon met dezelfde jas. Bij het tijdstip van ongeveer twee minuten is het gezicht heel duidelijk zichtbaar. Ik vind het een treffende gelijkenis met het gezicht van de verdachte die voor mij zit.
5. Het proces-verbaal ter terechtzitting van het hof van 26 juli 2018, inhoudende:
als waarneming van het hof:
Op de foto's op de pagina's 30, 31 en 32 is zichtbaar dat de ogen van degene die staat te pinnen licht zijn, het zijn helder blauwe ogen. Als ik verdachte in de ogen kijk heeft hij bijzonder hel blauwe ogen. Verdachte heeft baardgroei met een klein beetje een snor. Bij degene die staat te pinnen is een vergelijkbare ronde baardgroei zichtbaar boven de kin en vaag bij de bovenlip. De omschrijving van de politie kan volgens de waarneming ter zitting passen. De opslag van verdachtes ogen is behoorlijk open en ook de vorm van de lippen zou kunnen passen bij de omschrijving van de politie. De politie heeft opgeschreven dat de oren van verdachte iets van het hoofd staan. Dat is bij verdachte ook het geval. Op pagina 44 van het dossier, de foto in het midden, staan de oren van de pinner iets van het hoofd af.
Kijkend naar de onderste foto op pagina 44 en uw wenkbrauwen, dat zou kunnen passen. Bij de persoon op de foto op pagina 44 en op pagina 30 tot en met 32 is geen haargroei zichtbaar. Wat wel zichtbaar is op de foto is dat de haarlijn hoog moet zijn. Als ik verdachte zo bekijk dan heeft hij best een hoge haarlijn. Hij heeft een groot en hoog voorhoofd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 september 2016 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een betaalautomaat heeft weggenomen geldbedragen van in totaal 2.000 euro, toebehorende aan de [stichting] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een gestolen pinpas op naam van [stichting] , met de daarbij behorende pincode waarmee verdachte telkens gepind heeft.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft met een gestolen pinpas op 7 september 2016 in totaal € 2.000,- gestolen van de rekening van [stichting] . Door aldus te handelen heeft verdachte financiële schade en hinder toegebracht aan de Stichting, zijnde een vrijwilligersorganisatie. Verdachte heeft gehandeld vanuit het oogpunt van financieel gewin en heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander.
Het hof heeft gelet op het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 januari 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor diefstal.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof - evenals de politierechter en de advocaat-generaal - oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van zestig uren subsidiair dertig dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf brengt het hof niet alleen de ernst van de bewezen verklaarde feiten tot uitdrukking, maar beoogt het hof ook dat verdachte niet weer strafbare feiten pleegt.

Vordering van de benadeelde partij [stichting]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.100,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De vordering is door de verdediging betwist ten aanzien van het meer gevorderde, te weten € 100,-. Aangezien voor het hof niet eenvoudig is vast te stellen dat deze schade door de benadeelde partij is geleden, levert behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [stichting] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [stichting] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 september 2016.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 21 februari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.