Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
beslissing van 18 februari 2019
[verzoeker] ,
verzoeker,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend nadat de voorzitter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was begonnen met het voorlezen van de einduitspraak in een strafzaak. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de raadsheren die de zaak in hoger beroep behandelden. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is, omdat de einduitspraak al was gedaan en het doel van de wraking, namelijk de vervanging van de raadsheren, niet meer kon worden bereikt. De procedure begon met een hoger beroep dat door verzoeker was ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, en het onderzoek ter terechtzitting was op 28 januari 2019 gesloten. De uitspraak was gepland voor 11 februari 2019, maar verzoeker vroeg tijdens de uitspraak om onderbreking, wat niet werd toegestaan. De raadsheren hebben zich verzet tegen de wraking en stelden dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker en de verweerders beoordeeld en geconcludeerd dat het wrakingsverzoek ongegrond is. De wrakingskamer heeft de beslissing zonder de verzoeker ter zitting te horen genomen, gezien de kennelijke ongegrondheid van het verzoek. Verzoeker heeft ook verzocht om vernietiging van de uitspraak, maar de wrakingskamer heeft deze bevoegdheid niet. Het rechtsmiddel van cassatie bij de Hoge Raad staat open voor verzoeker.