ECLI:NL:GHARL:2019:1634

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
200.237.598/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contactregeling tussen vader en dochter na strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de contactregeling tussen een vader en zijn 10-jarige dochter. De vader, die strafrechtelijk veroordeeld is voor brandstichting en bedreiging van de moeder, had verzocht om een zorgregeling waarbij hij contact zou hebben met zijn dochter. De moeder, die het hoofdverblijf van de dochter heeft, verzet zich hiertegen en stelt dat de dochter geen ruimte heeft voor contact vanwege de spanningen tussen de ouders en de schade die zij heeft opgelopen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Overijssel, die eerder het verzoek van de vader had afgewezen, bekrachtigd. Het hof oordeelt dat gedwongen omgang met de vader in strijd is met de zwaarwegende belangen van de dochter, die momenteel een hulpverleningstraject volgt en behoefte heeft aan rust en stabiliteit. De vader heeft geen contact met de dochter sinds augustus 2016 en het hof concludeert dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn voor contactherstel. De verzoeken van de vader worden afgewezen en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.237.598/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/191636/ ES RK 16-3796)
beschikking van 14 februari 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.C.E. Siebenga-Moggré te Zwolle,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K. Visscher te Kampen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Overijssel,
kantoorhoudende te Zwolle,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 19 januari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 april 2018;
- het verweerschrift met producties);
- het verweerschrift van de GI;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 26 april 2018 met
producties;
- een journaalbericht van mr. Siebenga-Moggré van 2 mei 2018 met producties;
- een journaalbericht van mr. Siebenga-Moggré van 22 mei 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Visscher van 4 juni 2018 met producties;
- een brief van de GI van 10 november 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Siebenga-Moggré van 28 november 2018 met producties;
- een journaalbericht van mr. Siebenga-Moggré van 30 november 2018 met producties;
- een brief van de GI van 10 december 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 december 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vader en zijn advocaat, de moeder en haar (waarnemend) advocaat mr. C.W. Timmer. Namens de raad zijn verschenen [C] en [D] en namens de GI is verschenen
[E] . Beide advocaten hebben pleitaantekeningen overgelegd.

3.3. De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2008 (hierna: [de minderjarige] ) over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De ouders hebben naast [de minderjarige] ook nog - inmiddels meerderjarige - kinderen uit eerdere relaties.
3.2
De moeder heeft, voor zover hier van belang, op 21 september 2016 een echtscheidingsverzoek met nevenverzoeken ingediend bij de rechtbank De moeder heeft verzocht het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij haar te bepalen.
3.3
[de minderjarige] is mede in verband met de problematisch verlopende scheiding (en detentie van de vader) door de kinderrechter met ingang van 3 oktober 2016 onder toezicht gesteld van de GI, laatstelijk verlengd tot 22 juni 2019.
3.4
De vader heeft op 6 december 2016 een verweerschrift ingediend en, voor zover hier nog van belang, zelfstandig verzocht te bepalen dat een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] wordt vastgesteld - zo nodig in samenwerking met professionele hulp - inhoudend dat [de minderjarige] bij de vader zal zijn eens per veertien dagen een weekend van vrijdagavond tot zondagavond met de helft van de schoolvakanties en feestdagen, in onderling overleg af te spreken.
3.5
Bij beschikking van 4 mei 2017 heeft de rechtbank, voor zover hier nog van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en beslist:
- dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder zal zijn;
- dat de beslissing over de zorgregeling wordt aangehouden.
3.6
De raad heeft op 25 oktober 2017 rapport uitgebracht en daarin de rechtbank, voor zover hier nog van belang, geadviseerd om het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling af te wijzen.
3.7
In de bestreden beschikking is, kort weergegeven, overeenkomstig voormeld advies van de raad beslist.

4.De omvang van het geschil

4.1
Het geschil in deze procedure betreft de zorgregeling c.q. contacten tussen de vader en [de minderjarige] en de daaraan eventueel te verbinden dwangsom.
4.2
De vader verzoekt het hof - zakelijk weergegeven - de bestreden beschikking op voornoemd punt te vernietigen en een zorgregeling vast te stellen inhoudend dat er contact zal zijn tussen [de minderjarige] en de vader:
- gedurende de eerste twee maanden eenmaal in de veertien dagen gedurende een middag
onder begeleiding van een door [de minderjarige] aan te wijzen vertrouwd persoon, niet zijnde de
moeder, een persoon met wie de vader kan instemmen;
- vervolgens gedurende twee maanden eenmaal per veertien dagen een zaterdag
van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de vader;
- daarna eenmaal in de veertien dagen een weekend van vrijdagavond 18.00 uur tot
zondagavond 18.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen.
Daarnaast verzoekt de vader het hof te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van
€ 500,- voor elke keer dat zij de regeling niet nakomt.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof - zakelijk weergegeven - de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel die verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans de dwangsom te matigen tot € 1,- per overtreding met een termijnstelling korter dan drie maanden, en de vader te veroordelen in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, waaronder een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om contact te hebben met het kind met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, BW.
5.2
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval sprake van een situatie waarin gedwongen omgang tussen [de minderjarige] en de vader in strijd is met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.3
De vader heeft op of omstreeks 31 augustus 2016 na een hevige ruzie tussen de ouders de voormalige echtelijke woning verlaten. Sindsdien is er geen contact tussen [de minderjarige] en de vader. De vader is op 25 april 2017 strafrechtelijk veroordeeld voor brandstichting en bedreiging (van de moeder) tot een gevangenisstraf van tweeëntwintig maanden waarvan vijftien maanden voorwaardelijk, waarbij de einddatum van de proeftijd blijkens de stukken eerst op 19 juni 2021 verloopt. Eén van de bijzondere voorwaarden in het kader van die veroordeling is een verbod aan de vader om contact met de moeder op te nemen en/of te onderhouden zolang de reclassering dat nodig acht. Die bijzondere voorwaarde(n) geldt nog steeds. Voor een overtreding van dat contactverbod heeft de vader op 6 november 2018 een berisping gehad. Uit het Integraal Evaluatieverslag van de Reclassering, gedateerd
28 november 2018, blijkt niettemin dat er over het geheel genomen positieve ontwikkelingen zijn aan de zijde van de vader en dat hij heeft meegewerkt aan de gestelde voorwaarden. Mede dankzij de ingezette hulp- en begeleiding (onder meer vanuit [F] ) is er nu meer stabiliteit in het psychisch functioneren van de vader, zijn woonsituatie en op financieel gebied. Voor zover namens de moeder ter zitting is aangevoerd dat de vader geen goede stappen heeft gemaakt, leest het hof dat dus niet terug in voormeld verslag. Het voorgaande neemt echter niet weg dat er volgens de GI, de moeder en de raad op dit moment geen enkele ruimte is bij [de minderjarige] zelf voor contact met de vader. [de minderjarige] heeft schade opgelopen door de spanningen en botsingen tussen haar ouders. De vader heeft dat ook niet betwist en heeft ter zitting zijn begrip daarvoor uitgesproken. Er lijkt aldus een discrepantie tussen het aan het hof voorliggende verzoek van de vader en de toelichting ter zitting van de vader zelf. Echter, afgezien daarvan ziet het hof op dit moment ook geen mogelijkheden om het verzoek van de vader dat strekt tot gedwongen (opbouw van het) contact met [de minderjarige] in de huidige omstandigheden toe te wijzen. Er is voor [de minderjarige] recentelijk onder regie van de GI, in overleg met [G] jeugdhulp, een hulpverleningstraject ingezet. Zij is in juli 2018 aangemeld voor een creatieve trainingsmodule bij [H] . Uit het overgelegde verslag daarvan leidt het hof af dat [de minderjarige] momenteel een grote behoefte heeft aan rust, duidelijkheid, stabiliteit, veiligheid in de thuissituatie en positiviteit. [de minderjarige] heeft ruimte nodig om kind te kunnen zijn en om zich te kunnen richten op spel, vriendschappen, school en sport en dergelijke. [de minderjarige] weet goed wat zij wel en niet wil en kan dat goed uiten. Er is bij [de minderjarige] momenteel geen ruimte voor contact met de vader. Hij mag er zijn, zo vermeldt het verslag, maar de weg er naar toe (het hof begrijpt; naar de vader) is momenteel niet toegankelijk. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat gedwongen contact met de vader naar verwachting een averechts effect en een negatieve invloed zal hebben op de gemoedsrust en ontwikkeling van [de minderjarige] en daarmee in strijd met haar zwaarwegende belangen.
5.4
Het hof voegt aan het vorenstaande nog het volgende toe. De nog lopende ondertoezichtstelling had en heeft nog steeds tot doel te blijven zoeken naar mogelijkheden voor contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader. Op dit moment is niet te voorspellen wanneer [de minderjarige] toe zal zijn aan herstel van het contact met de vader. Het hof gaat ervan uit dat de moeder als verzorgende ouder - en de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling - daarop zullen blijven toezien naar gelang de behoefte van [de minderjarige] en dat de hulpverlening mede gericht zal zijn op mogelijkheden voor herstel. Uit het raadsrapport leidt het hof af dat de moeder uitdrukkelijk heeft aangegeven de belangen van [de minderjarige] voor ogen te willen houden. Het hof wijst de moeder er op dat op haar -en dit geldt ook voor de vader- ook de wettelijke verplichting rust om de ontwikkeling van de banden tussen het kind en de andere ouder te bevorderen.
5.5
Op grond van het voorgaande zal het hof de verzoeken van de vader in hoger beroep afwijzen.
5.6
Voor een proceskostenveroordeling als door de moeder verzocht ziet het hof geen aanleiding. Het hof zal als gebruikelijk in zaken als de onderhavige de proceskosten aldus compenseren dat ieder van partijen de eigen kosten van het geding draagt.

6.De slotsom

Het voorgaande leid tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking voor zover aan dit hoger beroep onderworpen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 19 januari 2018 voor zover aan dit hoger beroep onderworpen;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A. Smeeïng-van Hees en
A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 14 februari 2019 in het openbaar uitgesproken.