Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
8. Conclusie
a) (…)
De vraagstelling wekt de suggestie dat de scheuren het gevolg zijn van het te hoog opstoken van de vloerverwarming. Dit bestrijden wij. Uit de simulatie volgt dat zelfs bij gebruikelijke bedrijfstemperaturen in de gegevens situatie schade in de vloerafwerking is te verwachten.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling in hoger beroep
grief 1 in het principaal hoger beroepheeft BE zich op een aantal punten gericht tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank. Het hof heeft hierboven onder 3 de feiten opnieuw vastgesteld met inachtneming van de opmerkingen in grief 1. Deze grief kan alleen samen met andere grieven tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
grieven 2, 3 en 4 in het principaal hoger beroep en de grieven 1, 2 en 3 in het incidenteel hoger beroepzien, kort gezegd, op de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden en het beroep van [Geïntimeerde] op de vernietigbaarheid daarvan. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
BE zal dit vermoeden hebben te weerleggen nu zij zich op deze algemene voorwaarden beroept. Volgens de parlementaire geschiedenis bij artikel 6:237 BW (zie Parl. Gesch. Inv. Boek 3-6, p. 1650) gaat het in dit artikel om bedingen waarvan niet op voorhand gezegd kan worden dat zij steeds onredelijk bezwarend voor de wederpartij zijn, maar die a priori - wederom mede gelet op de wijze waarop de wederpartij eraan wordt gebonden - zo bezwarend schijnen, dat het gerechtvaardigd is de bewijslast van het tegendeel te leggen op degene die de algemene voorwaarden gebruikt. Aan het door BE te leveren (tegen)bewijs worden dus hoge eisen gesteld. Het hof ziet geen reden om de subjectieve kennis van [Geïntimeerde] , die zelf een bedrijf heeft in de vloerenbranche, van relevant gewicht te achten bij de beoordeling van de vraag of BE daarin is geslaagd (vergelijk Hof van Justitie 3 september 2015, ECLI:EU:C:2015:538). Ook een goed geïnformeerde consument bevindt zich immers tegenover de zakelijke gebruiker van algemene voorwaarden in een ongelijkwaardige positie. Zo heeft hij, bijvoorbeeld, een andere onderhandelingspositie dan een zakelijke wederpartij. Het spreekt ook niet aan om de aanvaardbaarheid van bedingen in algemene voorwaarden met consumenten mede afhankelijk te laten zijn van de veelal toevallige subjectieve omstandigheden van de consument.
grief 5 in het principaal hoger beroepstelt BE het oordeel van de rechtbank aan de orde dat zij jegens [Geïntimeerde] is tekortgeschoten.
Wij kunnen ons verenigen met de conclusie van Techno Consult dat (…) de vloerverwarming er voor gezorgd heeft dat schade is ontstaan in de egalisatie- en gietvloer”. BE betwist dát feit dus niet zozeer, maar verzet zich tegen de overweging van Techno Consult dat BE bekend was met de hoogte van de leidingen en het leidingverloop en dat BE de ondergrond heeft geaccepteerd. Het is ook juist op dát punt dat [Expertise & taxatiebureau] zich tegen de rapportage van Techno Consult keert, waarbij [Expertise & taxatiebureau] als kritiekpunt formuleert dat Techno Consult onvoldoende (diepgaand) onderzoek heeft gedaan.
omdat het stookprotocol niet volledig is doorlopen’. Ook hiermee wijst zij als oorzaak van de scheurvorming op het niet naleven van het stookprotocol, welke oorzaak dus voor haar rekening komt. Het bewijsaanbod van BE dat [Geïntimeerde] het opstook- en afkoelprotocol niet goed heeft nageleefd, is daardoor niet ter zake dienend.
De grieven 4, 5 en 6 in het incidenteel hoger beroeprichten zich eveneens tegen de schadebegroting.
grief 6 in het principaal hoger beroepstelt BE dat zij de vloer kan herstellen voor iets minder dan € 30.000,- terwijl een derde dat zou kunnen doen voor ongeveer € 40.000,-. Zij stelt dat de rechtbank ten onrechte € 61.653,- heeft toegewezen. BE’s voorstel tot herstel komt neer op het aanbrengen van een membraan op de vloer, waarover heen dan een nieuwe gietvloer zou worden aangebracht. [Geïntimeerde] heeft deze hersteloplossing afgewezen omdat hij er geen vertrouwen in heeft dat dit een blijvende oplossing zal zijn. Hij heeft dat onderbouwd met productie 10 bij inleidende dagvaarding. BE heeft volstaan met het kaal betwisten van productie 10. Zij heeft onvoldoende onderbouwd dat de door haar voorgestelde oplossing voldoende duurzaam is. Dat betekent dat grief 6 in het hoger beroep faalt.
grief 4 in het incidenteel hoger beroepbetoogt [Geïntimeerde] dat de rechtbank ten onrechte geen 21% btw heeft toegewezen over de herstelkosten. Het is juist dat het btw-tarief per 1 juli 2015 is gewijzigd. BE heeft dat ook niet betwist. Nu de vloer voor die tijd nog niet was hersteld, dient bij de schadebegroting met dit (hogere) btw-tarief rekening te worden gehouden. De grief slaagt. Toewijsbaar is € 55.545,- exclusief btw (conform het rapport van Techno Consult), vermeerderd met 21% btw, derhalve € 67.209,45.
de grieven 5 en 6 in het incidenteel hoger beroepvoert [Geïntimeerde] onder meer aan dat de rechtbank ten onrechte de vordering tot vergoeding van de kosten voor demontage en montage van de op maat gemaakte meubels heeft afgewezen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat in redelijkheid van BE herstel kan worden verwacht conform optie c) van het rapport van TechnoConsult. Deze optie gaat er van uit dat een laag wordt aangebracht op de bestaande vloer. In die optie zullen de op maat gemaakte meubels niet gedemonteerd behoeven te worden. [Geïntimeerde] heeft niet aangevoerd dat dit oordeel onjuist zou zijn. Voor een toewijzing van de kosten voor montage en demontage van die meubels bij herstel van de vloer volgens het rapport van TechnoConsult is dan ook geen grond. Wel ziet het hof aanleiding om schade te begroten voor de kosten van verhuizing, opslag en tijdelijke huisvesting. Het hof ziet aanleiding om de kosten van verhuizing, opslag en tijdelijke huisvesting ex aequo et bono te begroten op € 10.000,-. In zoverre slagen deze grieven. Daarmee faalt ook
grief 6 in het principaal hoger beroepvoor zover deze grief zich richt tegen de toewijzing van € 4.000,-.
grief 6 in het principaal hoger beroepook in zoverre.
grief 7 in het principaal hoger beroepvoert BE aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [Geïntimeerde] zich op een opschortingsrecht kon beroepen en geen wettelijke rente verschuldigd is. Deze grief faalt. Uit het voorgaande blijkt dat [Geïntimeerde] een vordering op BE heeft uit hoofde van tekortkoming. Dat betekent dat [Geïntimeerde] zich ingevolge artikel 6:262 BW op zijn opschortingsrecht mocht beroepen en nakoming van zijn betalingsverplichting mocht opschorten. Daarvoor is niet van belang of [Geïntimeerde] reeds bij de opeisbaarheid van de factuur (14 dagen na 13 juli 2009) reden had om de betaling daarvan op te schorten; die reden is daarna manifest geworden en [Geïntimeerde] heeft zich achteraf terecht op opschorting beroepen. Deze grief faalt.