ECLI:NL:GHARL:2019:1569

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
200.181.560
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietigbaarheid van algemene voorwaarden en aansprakelijkheid bij scheurvorming in gietvloer

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen BE Vloer en Visie B.V. en een particuliere opdrachtgever, [Geïntimeerde], over de aansprakelijkheid voor scheurvorming in een aangebrachte gietvloer. De zaak begon met een offerte van BE voor vloerafwerking, waarbij algemene voorwaarden werden gehanteerd die door [Geïntimeerde] werden ondertekend. Na de oplevering van de vloer in 2009 ontstonden er echter scheuren en andere gebreken, wat leidde tot een rechtszaak. In eerste aanleg vorderde [Geïntimeerde] een schadevergoeding van BE, die in reconventie ook een vordering indiende. De rechtbank oordeelde in 2015 dat BE aansprakelijk was voor een deel van de schade en veroordeelde haar tot betaling van een bedrag aan [Geïntimeerde]. BE ging in hoger beroep, waarbij zij de vernietiging van de eerdere vonnissen vroeg. Het hof oordeelde dat de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend waren en dat BE tekort was geschoten in haar verplichtingen. Het hof bevestigde de aansprakelijkheid van BE voor de scheurvorming in de gietvloer, waarbij het belang van het volgen van een opstook- en afkoelprotocol werd benadrukt. Uiteindelijk werd BE veroordeeld tot betaling van herstelkosten en andere schadevergoedingen aan [Geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.181.560
(zaaknummer rechtbank Overijssel, locatie Almelo, 150167)
arrest van 19 februari 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BE Vloer en Visie B.V.,
gevestigd te Oldenzaal,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: BE,
advocaat: mr. G. Beekman,
tegen:
[Geïntimeerde],
wonende te [Woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [Geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R. Smith.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 4 juni 2014, 3 september 2014, 29 april 2015 en 29 juli 2015 die de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 29 oktober 2015,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep (met producties),
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep, tevens akte uitlating over de producties 15 tot en met 17,
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald (op één dossier).

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten.
3.2
[Geïntimeerde] is eigenaar van de woning aan [Adres] te [Woonplaats] (verder: de woning). In 2009 heeft [Geïntimeerde] een aanbouw aan die woning gerealiseerd. [Geïntimeerde] wenste in de volledige benedenverdieping van de woning een gietvloer van iets meer dan 400 m2 aan te brengen.
3.3
BE houdt zich bezig met de applicatie van gietvloeren.
3.4
Bij brief van 15 april 2009 gericht aan IM Networks (verder: IM), een eenmanszaak van de heer [Eigenaar IM Networks] (hierna: [Eigenaar IM Networks] ), heeft BE een aanbieding gedaan voor de “vloerafwerking project fam. [Geïntimeerde] te [Woonplaats] ” (verder: de offerte). Bij de offerte waren gevoegd de algemene verkoop- en leveringsvoorwaarden van BE.
3.5
Die algemene voorwaarden bevatten onder meer de navolgende bepalingen:
“Artikel 6. Aansprakelijkheid/Overmacht
(…) Voor zover niet elders uitdrukkelijk in de algemene voorwaarden aanvaard, zijn wij niet aansprakelijk voor schade veroorzaakt door ons aan de wederpartij of derden voor zover deze schade uitstijgt boven het netto factuurbedrag van deze overeenkomst. Dit geldt niet voor opzet of grove schuld van ons of van een van onze medewerkers ten aanzien van schade ontstaan tijdens leverings- of reparatiewerkzaamheden.
In het geval van levering na verkoop of oplevering van een werk, beperkt onze aansprakelijkheid zich tot het repareren of geheel of gedeeltelijk vervangen van zaken welke bij normaal gebruik binnen zes maanden na factuurdatum gebreken vertonen, voor zover deze te wijten zijn aan fabricagefouten, of gebruik van ondeugdelijk materiaal.
(…) Wij zijn nimmer aansprakelijk voor de gevolgen van eventueel opgetreden gebreken in door ons geleverde zaken of geleverde werken, dan wel gevolgschade welke onverhoopt mocht optreden.
Artikel 7. Gebreken en klachten
Indien zich binnen zes maanden na factuurdatum enig gebrek voordoet aan de geleverde zaken, of een opgeleverd werk, is de afnemer verplicht ons hiervan schriftelijk mededeling te doen met vermelding van de aard en omvang van het bedoelde gebrek. (…) Behoudens de algemeen geldende rechtsregels geldt de voldoening aan de garantieverplichting als enige en algehele schadevergoeding en is elke vordering tot schadevergoeding uitgesloten. (…)”
3.6
Op 11 mei 2009 heeft BE aan [Geïntimeerde] een opdrachtbevestiging betreffende “vloerafwerking woning te [Woonplaats] ” gestuurd. De opdrachtbevestiging vermeldt onder meer dat op de door BE uit te voeren werkzaamheden de algemene voorwaarden van toepassing zijn “alsmede [BE’s] aanvullende uitvoeringsvoorwaarden”, welke laatste bij de opdrachtbevestiging zijn gevoegd. Op de achterzijde van de opdrachtbevestiging waren de algemene voorwaarden afgedrukt.
3.7
[Geïntimeerde] heeft de opdrachtbevestiging op 24 juni 2009 voor akkoord getekend.
3.8
BE heeft kort daarna, in juli 2009, de gietvloer in de woning aangebracht en de werkzaamheden tijdig afgerond. BE heeft een andere afwerklaag aangebracht dan in de opdrachtbevestiging opgenomen.
3.9
In de vloer is, door een andere firma, vloerverwarming aangelegd.
3.1
Na oplevering van de vloer ontstonden krassen en verkleuringen op diverse plaatsen. Naar aanleiding daarvan hebben partijen gesproken over herstel daarvan. Zover is het evenwel niet gekomen omdat de vloer niet lang daarna, in het voorjaar van 2010, op diverse plaatsen scheuren begon te vertonen.
3.11
De oorzaak van de scheuren is op verzoek van BE onderzocht door Bedrijfschap Afbouw dat een schriftelijk rapport, gedateerd 27 oktober 2010, heeft uitgebracht. In dit rapport staat vermeld:
“Waarnemingen ter plaatse
- Geconstateerd werd dat zich in de vloer op de afscheidingen met de aanpalende vertrekken, als ook in het centrale deel van de vloer van het woonkeuken-gedeelte, het probleem van door en door scheurvorming en/of op rek staan van de PU-afwerklaag voordoet.
- Deze door en door scheurvorming of het op rek staan van de PU-gietvloer/begin van scheurvorming manifesteert zich doorgaans op de overgangen tussen de verschillende constructieve elementen en/of vanuit de in- en uitwendige hoeken.
- Daarnaast is in de tussengang eveneens scheurvorming geconstateerd.
- Aan het vloeroppervlak zijn verder geen overige onregelmatigheden zichtbaar op grond waarvan twijfel aan de correctheid van de uitvoering gebaseerd zou kunnen worden. Behoudens de plaatselijk optredende scheurvorming en begin van scheurvorming oogt het geheel overeenkomstig een toereikend te achten vloerafwerkingsysteem.
- De noodzaak om voor vloeren met hierin opgenomen een vloerverwarmings-systeem dilataties aan te brengen teneinde haakse overgangen te vermijden en om de rechtshoekvorm te respecteren is op dit object niet gevolgd. Ook bezit vanwege de installatie gedaan vanuit een bestaande situatie de cementgebonden dekvloer geen randstrook op de aansluiting van de aangrenzende muren en/of overgangen bouwkundige elementen.
Conclusie
(…) Het aanbrengen achteraf van vloerverwarming in een bestaande dekvloer door het frezen van sleuven (…) is een risicovolle operatie daar wat betreft het blijvend gehecht blijven van de cementgebonden dekvloer. Door het frezen van sleuven in bestaande cementgebonden dekvloeren ontstaat namelijk veelal door de mechanische belasting hiervan plaatselijk onthechting.
Dat men daarna met een epoxymortel en egalisatie de sleuven heeft gedicht is op zich een goede methode, echter laat dit onverlet dat bij plaatselijk onthechte dekvloerdelen er zich vanuit temperatuurfluctuaties en tengevolge daarvan bij de uitzetting en krimp oneigenlijke spanningsconcentraties kunnen optreden.
Naast het feit dat zich hierdoor hoogstwaarschijnlijk plaatselijk spanningsconcentraties voordoen of hebben voorgedaan, zijn ook spanningen opgetreden op de afzonderlijke aansluiting bouwkundige elementen (…).
Hersteladvies
(…) is het nodig, teneinde de spanningsconcentraties die zich nu in scheurvorming heeft ontlaten niet weer opnieuw te laten ontstaan, de vertrekken afzonderlijk te ontkoppelen.
Het herstel dient dan ook te bestaan uit het inslijpen van de scheurvorming met een haakse slijper met daarna een vulling van of het injecteren van deze scheuren met een flexibele (PU-)injectiehars. Over de aldus gedichte scheurvorming dient nadat het totaal van de vloeren eerst tot mat werd geschuurd een ca. 5 cm brede tape (bijv. Ductape) te worden aangebracht.
3.12
[Geïntimeerde] heeft vervolgens eerst Buro Vloeradvies de oorzaak van de scheuren laten onderzoeken en daarna Technoconsult ingeschakeld. Technoconsult heeft ook destructief onderzoek uitgevoerd.
3.13
In het rapport van Buro Vloeradvies ( [Ingenieur 1] ), gedateerd op 28 februari 2012, staat vermeld:

8. Conclusie
(…)
1. Algemeen:
Naar de absolute mening van ondergetekende mag worden geconcludeerd dat in grote lijnen er een vlakke, strakke kleurvaste dekvloer-afwerking is geproduceerd, en is in technisch maar vooral ook esthetisch opzicht van een goede en gezonde kwaliteit.
2. Krasvorming:
Alle harde dekvloeren zijn onderhevig aan slijtage van het oppervlak welke gepaard kan en mag gaan met onder andere krasvorming voortkomend uit de normale “sleet”.
De waargenomen krasvorming is aanwezig doch valt onder het hoofdstuk normaal en dit fenomeen kan nooit worden voorkomen.
3. Scheurvorming:
Zover nu wordt geconstateerd wordt er scheurvorming in het “oude” vloersysteem gevonden.
Ook, en dat is toch enigszins een logisch en verklaarbare scheurvorming tussen de “oud”bouw en het onderkelderde nieuwbouwdeel.
Wat niet normaal is het “groeien” van de scheurvorming. Tien maanden na de dekvloerproductie wordt door een collega het begin van een soort van scheurvorming geconstateerd welke zich manifesteert als plooivorming.
Nu, op het moment van de visuele inspectie 27 maanden na de vloerproductie, wordt circa 40/50 m1 echte scheurvorming, scheurwijdte tot circa 2 mm1, waargenomen en de nog eens zichtbare plooivorming, het begin van de start van de scheurvorming, met een geschatte lengte van ook nog eens circa 50 m1. De scheurvorming treedt op haaks op het verwarmingssysteem en evenwijdig aan het systeem. (…)
9. Oorzaak scheurvorming
De oorzaak van de scheurvorming is vooralsnog niet duidelijk en moet in de volgende richtingen worden gezocht:
- Matig ontwerp, bestek en een gebrek aan degelijk tekeningen en detailleringen;
- In eerste lijn een te simpele benadering door de technici van het kunststof vloerproduct;
- Makkelijke overname van het productieadvies door het vloerenproductiebedrijf;
- Geen rekening gehouden met het alsnog verwijderen van het oude ingesloten vocht bij de constante hogere temperatuur;
- Het continue krimpen en uitzetten van het vloersysteem door de temperatuur wisselingen;
- Het verschil in druksterkte van de normale Portland cement:Zand vloer en de daarna geïmpregneerde dus hardere vloerdelen rond de PE-leidingen;
- Het niet aanwezig zijn of gemaakt hebben van dilataties of vrije ruimtes tussen de wanden en de onderlinge vloeren in de “oude” ondervloeren;
- Het niet aanwezig zijn van een vrije ruimte van bv PE-foam stroken van circa 6 mm1 dikte langs de wanden om de spanningen in het vloersysteem op te vangen;
- Het ontbreken van dilatatiestroken tussen de verschillende ruimten. (…)”
3.14
In het rapport van TechnoConsult d.d. 10 juli 2013 ( [Ingenieur 2] ) staat vermeld:
“Op hoofdlijnen wordt geconcludeerd de scheuren direct verband houden met spanningen die in de aangebrachte egalisatielaag die primair zijn ontstaan onder invloed van de aanwezige vloerverwarming. Deze vloerverwarming was bekend op moment van aanbrengen van deze egalisatie en de kunstharsgebonden gietvloer. Het ontstaan van de gebreken betekent dat met de materiaalkeuze c.q. uitvoering onvoldoende rekening is gehouden met de ondergrond waarop het systeem is aangebracht. (…)
4. Beantwoording vragen
(…)
1) Wat is de werkelijke oorzaak van de scheurvorming
Aan bod zullen komen:
a.
a) (…)
b) (…)
c) Thermische werking egalisatie. Belangrijkste oorzaak.
(…)
Ad c)
Gebleken is dat de vloerverwarming leidt tot een lokaal sterke opwarming. Ook zijn er een groot aantal groepen aanwezig, zelfs binnen één ruimte. De snelle opwarming was te voorzien geweest nu de ruimte voor de leidingen zijn uitgefreesd. BE heeft de leidingsleuven bovendien afgedicht. Bij het frezen van leidingen en het direct daarop aanbrengen van een vloerafwerking wordt niet voldaan aan de richtlijnen die in normen zoals NEN2741 en CUR-aanbeveling 90 zijn opgenomen, (…).
(…) mag vanuit het gedrag van materialen en het beeld ter plaatse worden geconcludeerd dat de scheuren en aders in de gietvloer zijn ontstaan doordat als eerste de scheur in de egalisatie is ontstaan. Dit direct door “inwendig” verhinderde vervorming. Daarmee wordt bedoeld dat een deel wil uitzetten of krimpen en een ander deel niet. Dergelijke vervorming leidt tot vertakte scheuren en/of scheuren die elkaar kruisen (stervorming).
(…) De oorzaak ligt naar het oordeel van TechnoConsult dan ook in de werking van de aangebrachte laag op een ondergrond met uitgefreesde leidingen. Deze ondergrond was bekend dan wel diende bekend te zijn bij BE.
Naar onze inschatting is onvoldoende rekening gehouden met de thermische werking van het materiaal. Daarbij speelt een rol de toegepaste laagdikte en het toepassen van vloerverwarming als hoofdverwarming. Met betrekking tot de mortel wordt in dit verband gewezen op het advies om randstroken toe te passen bij laagdikten vanaf 5 mm (zie 3.1.2.). ten aanzien van de vloerverwarming speelt een rol: diverse groepen, een dicht leidingnet, een concentratie van leidingen en ongelijkmatige verdeling van de warmte.
2) Indien de scheurvorming is te wijten aan de ongeschiktheid van de ondervloer, had BE Vloer & Visie vanuit de van haar te verwachten deskundigheid dan redelijkerwijs kunnen inzien dat de ondervloer (mogelijk) niet geschikt was om de opdracht deugdelijk uit te kunnen voeren?
De schade wordt niet toegeschreven aan de ongeschiktheid van de ondervloer (dekvloer/constructievloer). Hierin zijn immers geen gebreken vastgesteld, althans niet op plaatsen waar destructief onderzoek heeft plaatsgevonden. (…) De conclusie is dat de vloerverwarming ervoor gezorgd heeft dat schade is ontstaan in de egalisatie en gietvloer.
3.15
BE heeft vervolgens [Expertise & taxatiebureau] (hierna: [Expertise & taxatiebureau] ) het rapport van Technoconsult laten beoordelen. [Expertise & taxatiebureau] heeft de vloer niet ter plekke zelf onderzocht. Uit het rapport van [Expertise & taxatiebureau] d.d. 19 maart 2014 wordt geciteerd:
Ad C.)
Wij kunnen ons niet verenigen met het door Techno Consult in deze gestelde. Naar ons oordeel is de verwarmingsinstallateur de verantwoordelijke voor het functioneren en inregelen van de gehele vloerverwarmingsinstallatie. Ook de wijze van aanleg van de vloerverwarmingleidingen en de daarbij gebruikte indeling van groepen behoort naar ons oordeel tot de verantwoording van de betreffende installateur. Naar ons oordeel kan dan ook niet door Techno Consult gesteld worden dat aan de hand van het zichtbare leidingverloop en/of het dichten van de betreffende leidingsleuven door een applicateur afgeleid kan worden hoe de vloerverwarmingsinstallatie zal gaan functioneren en ingeregeld wordt.
Verder zijn wij van oordeel dat ook nu Techno Consult ten onrechte verwijst naar de NEN 2741 en CUR-aanbeveling 90.
Blad 24-2.
Wij kunnen ons verenigen met de conclusie van Techno Consult dat zij concluderen dat de vloerverwarming er voor gezorgd heeft dat schade is ontstaan in de egalisatie- en gietvloer”
3.16
Bij brief van 4 september 2014 heeft TechnoConsult ( [Ingenieur 2] ) gereageerd op het rapport van [Expertise & taxatiebureau] . Uit deze brief wordt geciteerd:
Reactie op bladzijde 14 [Expertise & taxatiebureau]

De vraagstelling wekt de suggestie dat de scheuren het gevolg zijn van het te hoog opstoken van de vloerverwarming. Dit bestrijden wij. Uit de simulatie volgt dat zelfs bij gebruikelijke bedrijfstemperaturen in de gegevens situatie schade in de vloerafwerking is te verwachten.
Voor zover bekend zijn er door de uitvoerende partij geen beperkingen opgelegd aan het gebruik van de vloerverwarming c.q. de aan te houden maximale temperaturen.
Bij het opstoken van de vloerverwarming gaat de vloer werken met de kans op scheuren. Het doorlopen van het opstookprotocol voor het aanbrengen van de uiteindelijke vloerafwerking was dan ook raadzaam geweest. In dat geval had namelijk beoordeeld kunnen of en waar scheuren ontstaan en hadden voorzieningen aangebracht kunnen worden om ongewenste scheuren in de gietvloer te voorkomen dan wel sterk te beperken.”

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[Geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd dat BE wordt veroordeeld tot betaling van € 146.401,48 met de wettelijke rente over de hoofdsom (ad € 133.024,59) vanaf 17 december 2013.
4.2
BE heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd dat [Geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 10.928,00 met de wettelijke rente daarover vanaf 13 juli 2009.
4.3
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 29 juli 2015 BE in conventie veroordeeld tot betaling van € 71.037,59 met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2011, alsmede tot betaling van € 2.000,00 aan buitengerechtelijke kosten, in geval van te late betaling eveneens met rente daarover, en de proceskosten. De rechtbank heeft [Geïntimeerde] bij dat vonnis in reconventie veroordeeld tot betaling van € 10.928,00 onder compensatie van kosten.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
BE is van deze vonnissen in hoger beroep gekomen onder aanvoering van acht grieven. Zij heeft in hoger beroep gevorderd dat de vonnissen van 4 juni 2014, 3 september 2014, 29 april 2015 en 29 juli 2015 bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest worden vernietigd, en dat het hof, opnieuw recht doende, de vorderingen in conventie alsnog zal afwijzen en [Geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen BE uit hoofde van deze vonnissen aan hem heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van betalen tot het moment van terugbetalen, onder veroordeling van [Geïntimeerde] in de kosten van de procedure, met rente daarover.
5.2
[Geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Daarnaast heeft hij in het incidenteel hoger beroep zes grieven aangevoerd en gevorderd de vonnissen te vernietigen voor zover zijn vordering is afgewezen, en in zoverre, opnieuw rechtdoende, bovenop hetgeen in eerste aanleg was toegewezen, de vordering tot betaling van het bedrag van € 62.287,72 toe te wijzen, met wettelijke rente daarover, onder veroordeling van BE in de proceskosten.
5.3
BE heeft bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep aangevoerd dat de memorie van antwoord in het principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep tekst bevat (getiteld ‘de verdere uiteenzetting van het geschil’) waarvan de status niet duidelijk is, reden waarom BE het hof verzoek aan die tekst voorbij te gaan. Het hof gaat daaraan niet voorbij. Het staat geïntimeerde vrij om in een memorie van antwoord in een algemeen betoog zijn visie op de zaak te geven. Weliswaar kunnen hieruit slechts grieven (in het incidenteel hoger beroep) worden afgeleid als dat voldoende duidelijk is voor de rechter en voor de wederpartij, maar in een dergelijk algemeen betoog kan ook een verweer zijn vervat in het principaal hoger beroep. Het hof ziet niet in waarom het daar geen kennis van zou kunnen nemen. Het zal ook BE – ondanks haar stelling dat de ‘status’ van het betoog haar niet duidelijk was – duidelijk zijn geweest wat het standpunt van [Geïntimeerde] in dat betoog is geweest. Bovendien heeft BE bij pleidooi ten volle de gelegenheid gehad op dat betoog te reageren.
5.4
In
grief 1 in het principaal hoger beroepheeft BE zich op een aantal punten gericht tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank. Het hof heeft hierboven onder 3 de feiten opnieuw vastgesteld met inachtneming van de opmerkingen in grief 1. Deze grief kan alleen samen met andere grieven tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
5.5
De
grieven 2, 3 en 4 in het principaal hoger beroep en de grieven 1, 2 en 3 in het incidenteel hoger beroepzien, kort gezegd, op de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden en het beroep van [Geïntimeerde] op de vernietigbaarheid daarvan. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5.6
[Geïntimeerde] heeft in grief 2 in het incidenteel hoger beroep betoogd dat de algemene voorwaarden alleen van toepassing zijn op de levering van materialen, aangezien het gaat om algemene verkoop- en leveringsvoorwaarden, die zien op de levering van materialen en niet op de realisatie van de vloer. Hierover wordt als volgt overwogen. In de opdrachtbevestiging, die door [Geïntimeerde] voor akkoord is getekend, is daarover vermeld “Op de door ons uit te voeren werkzaamheden of leveringen zijn uitsluitend onze algemene verkoop- en leveringsvoorwaarden, alsmede onze aanvullende uitvoeringsvoorwaarden van toepassing”. Daarmee is de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden op de overeenkomst tussen partijen overeengekomen. Uit deze zinsnede uit de opdrachtbevestiging blijkt ook, en dat heeft [Geïntimeerde] ook zo moeten begrijpen, dat de algemene voorwaarden niet alleen van toepassing waren op de levering van de benodigde materialen, maar ook op de werkzaamheden voor het aanbrengen van de gietvloer. Dit blijkt ook uit de algemene voorwaarden zelf. Daarin staat immers in artikel 1 vermeld dat deze gelden ‘voor al onze offertes, verkoopovereenkomsten en aangeboden diensten’. Het blijkt ook uit de onder 3.5 geciteerde tekst van artikel 6 en artikel 7 van de algemene voorwaarden, die niet is beperkt tot koopovereenkomsten, maar waarin ook wordt gerept van ‘reparatiewerkzaamheden, ‘oplevering van een werk’, ‘geleverde werken’, ‘een opgeleverd werk’. Deze grief faalt dus.
5.7
[Geïntimeerde] heeft een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de ingeroepen bedingen (met name artikel 6 en artikel 7) uit de algemene voorwaarden op de grond dat deze onredelijk bezwarend voor hem zijn (zie artikel 6:233 aanhef en onder a BW). [Geïntimeerde] heeft zich voorts beroepen op artikel 6:237 aanhef en onder f BW, dat bepaalt dat tussen een gebruiker en een - kort gezegd - consument wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn een beding dat de gebruiker geheel of ten dele bevrijdt van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding. BE heeft daartegen onder meer aangevoerd dat [Geïntimeerde] zelf een ondernemer is in de vloerenbranche, dat hij als zodanig vertrouwd is met algemene voorwaarden en bekend is met het feit dat daarin veelal exoneratiebedingen zijn opgenomen en dat hij ‘dga’ is van Dersimo, een bedrijf dat algemene voorwaarden hanteert die vergelijkbaar zijn met die van BE. In die gegeven omstandigheden is het beding dan ook niet onredelijk bezwarend, zo voert BE in de grieven 2 tot en met 4 tot in het principaal hoger beroep aan.
5.8
BE betwist niet dat [Geïntimeerde] de overeenkomst als consument is aangegaan, maar betoogt dat de subjectieve kennis die deze wederpartij - [Geïntimeerde] - heeft, van belang is bij de beoordeling van de onredelijk-bezwarendheid. Daarnaast betoogt BE dat het beding niet onredelijk bezwarend is omdat:
- [Geïntimeerde] zes weken de tijd heeft gehad om de inhoud van de algemene voorwaarden te lezen, alvorens hij tot ondertekening van de opdrachtbevestiging overging;
- [Geïntimeerde] zich liet bijstaan door een adviseur, te weten IM Networks;
- gezien de aard van het product (vloeren) de schade groot kan zijn als de vloer gebreken blijkt te vertonen;
- de uitvoering van het werk niet verzekerd kon worden en er alleen een verzekering mogelijk was met betrekking tot het te gebruiken materiaal dan wel een fout in het door Unipro te geven advies, terwijl gevolgschade sowieso niet verzekerbaar was.
5.9
Het hof overweegt als volgt. [Geïntimeerde] is de overeenkomst aangegaan als natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Artikel 6:237 BW is dus van toepassing. Dat betekent dat de exoneraties opgenomen in artikel 6 van de algemene voorwaarden en de gebrekenregeling van artikel 7 van de algemene voorwaarden worden vermoed onredelijk bezwarend te zijn op grond van artikel 6:237 aanhef en onder f en h BW.
BE zal dit vermoeden hebben te weerleggen nu zij zich op deze algemene voorwaarden beroept. Volgens de parlementaire geschiedenis bij artikel 6:237 BW (zie Parl. Gesch. Inv. Boek 3-6, p. 1650) gaat het in dit artikel om bedingen waarvan niet op voorhand gezegd kan worden dat zij steeds onredelijk bezwarend voor de wederpartij zijn, maar die a priori - wederom mede gelet op de wijze waarop de wederpartij eraan wordt gebonden - zo bezwarend schijnen, dat het gerechtvaardigd is de bewijslast van het tegendeel te leggen op degene die de algemene voorwaarden gebruikt. Aan het door BE te leveren (tegen)bewijs worden dus hoge eisen gesteld. Het hof ziet geen reden om de subjectieve kennis van [Geïntimeerde] , die zelf een bedrijf heeft in de vloerenbranche, van relevant gewicht te achten bij de beoordeling van de vraag of BE daarin is geslaagd (vergelijk Hof van Justitie 3 september 2015, ECLI:EU:C:2015:538). Ook een goed geïnformeerde consument bevindt zich immers tegenover de zakelijke gebruiker van algemene voorwaarden in een ongelijkwaardige positie. Zo heeft hij, bijvoorbeeld, een andere onderhandelingspositie dan een zakelijke wederpartij. Het spreekt ook niet aan om de aanvaardbaarheid van bedingen in algemene voorwaarden met consumenten mede afhankelijk te laten zijn van de veelal toevallige subjectieve omstandigheden van de consument.
BE heeft nog aangevoerd dat het risico voor haar slechts beperkt verzekerbaar was. Volgens haar was een verzekering mogelijk die echter slechts zag op gebreken in het te gebruiken materiaal of op een fout in een schriftelijk advies van Unipro. Het hof ziet echter niet in waarom de gestelde onverzekerbaarheid van het risico zou meebrengen dat de exoneratie niet onredelijk bezwarend is. BE heeft immers niet gesteld dat dit risico voor [Geïntimeerde] wél verzekerbaar was. Dan is er dus nog te weinig grond om het aanvaardbaar te achten dat BE het risico van haar eigen wanpresteren (deels) naar [Geïntimeerde] verschuift door middel van een exoneratie. Het voorgaande betekent dat de grieven 2, 3 en 4 in het principaal hoger beroep falen. Grief 2 in het incidenteel hoger beroep faalt ook. Bij de beoordeling van grief 3 in het incidenteel hoger beroep heeft [Geïntimeerde] geen belang, nu zijn beroep op de vernietigbaarheid van de ingeroepen bedingen uit de algemene voorwaarden slaagt. Het betoog uit grief 1 in het incidenteel hoger beroep ten slotte is bij het bovenstaande in ogenschouw genomen.
5.1
Met
grief 5 in het principaal hoger beroepstelt BE het oordeel van de rechtbank aan de orde dat zij jegens [Geïntimeerde] is tekortgeschoten.
Zij voert aan dat de bouwkundig aannemer, Kruyff Bouw, heeft verzuimd dilataties en randstroken aan te brengen om de werking tussen de oud- en nieuwbouw te voorkomen. Dit nalaten van de bouwkundig aannemer kan niet aan haar, BE, worden verweten, zo stelt zij. Zonder dilataties en kantstroken in de dekvloeren had het geen enkele zin om dilataties en kantstroken in de gietvloer aan te brengen. Bovendien is het JK, de installateur van de vloerverwarming, geweest die de vloerverwarming heeft gelegd en in dat kader de leidingen heeft ingefreesd. Daarbij zou de dekvloer kunnen loskomen van de ondervloer. Als dat is gebeurd, is dat voor risico van JK. Tussen de verschillende temperatuurzones in de dekvloer hadden eveneens dilataties moeten worden aangebracht. Voor het ontwerp van dit alles waren de bouwkundig aannemer en JK verantwoordelijk. Stravers installatietechniek was verantwoordelijk voor het inwerkingstellen van de vloerverwarming en het doorlopen (bij voorkeur meermaals) van een opstook- en afkoelprotocol. Dat had zij moeten doen vóórdat de gietvloer werd aangebracht, omdat dan het in de dekvloer aanwezige vocht zou kunnen verdwijnen en een stabiele situatie zou ontstaan. Stravers had [Geïntimeerde] over de toepassing van het opstook- en afkoelprotocol moeten informeren. Het tekortschieten van deze nevenaannemers komt voor risico van [Geïntimeerde] , zo voert BE aan.
5.11
Hierover wordt als volgt overwogen. Vaststaat dat er krasvorming en scheurvorming op en in de vloer is opgetreden. De krasvorming is volgens de rapporten van het bedrijfschap afbouw en Buro Vloeradvies ‘niet te voorkomen’, althans normaal. [Geïntimeerde] heeft nog wel gesteld dat de krasvorming het gevolg is van het feit dat BE een andere toplaag heeft aangebracht dan was afgesproken, maar hij legt aan zijn vordering niet zozeer de krasvorming ten grondslag als wel de scheurvorming. Dat deze scheurvorming is opgetreden staat tussen partijen vast. Ook staat vast dat de scheurvorming zodanig van aard en omvang is dat de vloer niet acceptabel is. Buro Vloeradvies heeft dat geconcludeerd (“Echter de getoonde scheurvorming maakt het vloerproduct niet acceptabel …”), terwijl dat door BE niet is betwist.
5.12
Het hof is van oordeel dat op basis van de diverse rapporten, waaronder het rapport van Techno Consult, met voldoende mate van zekerheid kan worden opgemaakt wat de oorzaak van de scheurvorming is. Bij de beoordeling hiervan is met name het rapport van Techno Consult van belang. Dat rapport heeft [Geïntimeerde] laten opmaken om over de oorzaak van de scheurvorming uitsluitsel te verkrijgen. BE heeft niet betwist dat de auteur van dit rapport, [Ingenieur 2] , op dit gebied deskundig is. Hij was secretaris/ rapporteur ter zake van de CUR aanbeveling 110 (‘Gietvloeren met cement als bindmiddel’). BE is voorts voor de bezichtiging van de vloer uitgenodigd, maar niet verschenen.
5.13
Volgens het rapport van Techno Consult was er geen sprake van scheuren in de ondervloer, maar van ongelijkmatige opwarming in de bovenvloer door de vloerverwarming. Dat heeft geleid tot scheurvorming in de egalisatielaag, die niet kon worden opgevangen door de gietvloer. Deze beoordeling van TechnoConsult komt het hof overtuigend voor. BE betwist ook niet dat oorzaak van de scheurvorming gelegen is in de temperatuurverschillen in de ondervloer, de werking van de ondervloer en de daardoor veroorzaakte spanningen in relatie tot het ontbreken van dilataties en kantstroken.
Ook [Expertise & taxatiebureau] , naar wie BE verwijst, heeft in haar commentaar op het rapport van TechnoConsult opgemerkt (p. 4): “
Wij kunnen ons verenigen met de conclusie van Techno Consult dat (…) de vloerverwarming er voor gezorgd heeft dat schade is ontstaan in de egalisatie- en gietvloer”. BE betwist dát feit dus niet zozeer, maar verzet zich tegen de overweging van Techno Consult dat BE bekend was met de hoogte van de leidingen en het leidingverloop en dat BE de ondergrond heeft geaccepteerd. Het is ook juist op dát punt dat [Expertise & taxatiebureau] zich tegen de rapportage van Techno Consult keert, waarbij [Expertise & taxatiebureau] als kritiekpunt formuleert dat Techno Consult onvoldoende (diepgaand) onderzoek heeft gedaan.
De kritiek van [Expertise & taxatiebureau] komt er op neer dat:
- er te weinig (twee) kernen zijn geboord; dit hadden er volgens [Expertise & taxatiebureau] zes moeten zijn;
- de instellingen van de vloerverwarmingsinstallatie ten onrechte niet zijn onderzocht en dat ten onrechte niet is onderzocht hoe er destijds met het opstookprotocol is omgegaan;
- TechnoConsult ten onrechte een vergelijking maakt tussen een cementgebonden gietmortel met een mortel met een relatief hoog kunststof gehalte;
- de door TechnoConsult genoemde voorschriften (NEN-2741 en CUR 90) niet toepasbaar zijn aangezien hier sprake was van deels oudbouw, deels nieuwbouw;
- de vraag naar de effecten van de bouwfysica door TechnoConsult in 3.3 in te algemene bewoordingen is beantwoord.
5.14
Het hof acht deze bezwaren onvoldoende zwaarwegend. De bevindingen van Techno Consult komen in wezen overeen met die van Buro Vloeradvies en van het Bedrijfschap Afbouw. Ook het Bedrijfschap Afbouw heeft de oorzaak gezocht in de temperatuurfluctuaties (en ten gevolge daarvan uitzetting en krimp) door de combinatie van een vloerverwarming in een (deels) bestaande dekvloer, in combinatie met het ontbreken van dilataties. Buro Vloeradvies heeft weliswaar geconcludeerd dat de oorzaak van de scheurvorming vooralsnog niet duidelijk is, maar ook dat deze in de richting moet worden gezocht van o.a. het continue krimpen en uitzetten van het vloersysteem door de temperatuurwisselingen en het niet aanwezig zijn of gemaakt hebben van dilataties of vrije ruimtes tussen de wanden en de onderlinge vloeren en langs de wanden
5.15
[Expertise & taxatiebureau] heeft bezwaar tegen de opvatting van Techno Consult over de verantwoordelijkheidsverdeling, maar niet zozeer technisch inhoudelijk. Inhoudelijk heeft zij slechts aangevoerd dat er méér onderzoek gedaan had kunnen worden. Zij heeft echter geen alternatief scenario/alternatieve oorzaak geformuleerd, maar juist verklaard het eens te zijn met Techno Consult in haar opvatting dat de vloerverwarming ervoor gezorgd heeft dat schade is ontstaan in de egalisatie- en gietvloer. Dat meer onderzoek mogelijk zou zijn geweest, moge zo zijn, maar het hof acht zich omtrent de oorzaak op basis van de voorliggende rapporten voldoende voorgelicht.
5.16
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat BE jegens [Geïntimeerde] aansprakelijk is voor de problemen die de vloerverwarming in deze gietvloer heeft veroorzaakt. BE was bekend met de opbouw van de vloer en de bedoeling om in deze vloer vloerverwarming als hoofdverwarming te installeren. Alvorens zij, op 15 april 2009, een offerte heeft uitgebracht, is zij, op 7 april 2009, bij een bouwvergadering aanwezig geweest. Dat het contact tussen BE en [Geïntimeerde] via Unipro tot stand is gekomen, betekent niet dat BE geen (ontwerp) verantwoordelijkheid draagt voor de door haar geoffreerde vloer. Niet alleen blijkt uit de brief van Unipro van 6 maart 2009 (productie 1 bij inleidende dagvaarding) dat het daarin vervatte voorstel in samenspraak tussen Unipro en BE is verwoord, maar bovendien had BE in de bouwvergadering van 7 april 2009 de ruimte om kritische opmerkingen te plaatsen indien de beoogde vloer haars inziens niet mogelijk of riskant zou zijn en had zij dan hoe dan ook niet zonder waarschuwing die vloer mogen offreren, zoals zij op 15 april 2009 heeft gedaan. BE was bekend met de exacte plaats waar de vloerverwarming zou komen. Zij heeft van te voren de tekeningen van de vloerverwarming, dus ook waar die precies zou komen qua leidingen, ontvangen, zo heeft zij tijdens de comparitie in eerste aanleg van 4 juni 2015 bevestigd.
Zij heeft met name niet gewaarschuwd voor het risico van krimp en uitzetting van de vloer door temperatuurverschillen. Zij heeft aanvankelijk gesteld dat [Geïntimeerde] het opstookprotocol niet zou hebben opgevolgd, om vervolgens, nadat [Geïntimeerde] het ingevulde opstookprotocol in het geding had gebracht (productie 40 bij akte van 21 januari 2015), te stellen dat hij het opstookprotocol te laat heeft opgevolgd (namelijk nadat de gietvloer was aangebracht) en dat hij het afkoelprotocol niet heeft opgevolgd. Met deze stellingname miskent BE echter dat zij, als deskundig vloerenbedrijf, haar opdrachtgever op niet mis te verstane wijze had moeten instrueren omtrent het belang van het volgen van een opstook- en afkoelprotocol en het moment waarop dit zou moeten gebeuren. BE heeft voorts kennelijk niet voorafgaand aan het aanbrengen van de gietvloer gewaarschuwd dat het opstook- en afkoelprotocol eerst moest worden doorlopen, dat terwijl uit productie 23 bij conclusie van antwoord (e-mail van 1 juli 2009 van [Eigenaar IM Networks] aan BE) blijkt dat het opstookprotocol wel ter sprake is geweest, maar dat op 6 juli 2009 met het gieten van de vloeren zou worden gestart (hetgeen ook blijkt uit productie 21 bij conclusie van antwoord), terwijl ‘de afgelopen week’ de woning was geëgaliseerd. Daaruit volgt, in combinatie met de duur van het opstoken volgens het door [Geïntimeerde] overgelegde opstookprotocol (20 dagen, waarin het afkoelen nog niet eens is begrepen), al dat het volledige opstook- en afkoelprotocol niet kón zijn doorlopen. Daarmee heeft BE niet aan haar waarschuwingsplicht op grond van artikel 7:754 BW voldaan. BE heeft in haar memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep geschreven te vermoeden dat de vloer in het voorjaar van 2010 een thermo-shock kreeg ‘
omdat het stookprotocol niet volledig is doorlopen’. Ook hiermee wijst zij als oorzaak van de scheurvorming op het niet naleven van het stookprotocol, welke oorzaak dus voor haar rekening komt. Het bewijsaanbod van BE dat [Geïntimeerde] het opstook- en afkoelprotocol niet goed heeft nageleefd, is daardoor niet ter zake dienend.
5.17
De conclusie is dan ook dat BE tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenissen. Het hof ziet geen reden om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW aan [Geïntimeerde] toe te rekenen. BE is van de aanvang af betrokken geweest bij het ontwerp en de planning van de werkzaamheden. Zij wist wat er zou gaan gebeuren en wie dat zou doen. Zíj is, van alle betrokken nevenaannemers, de partij die deskundig is op het gebied van gietvloeren, zodat het aan haar was om de randvoorwaarden voor de vloer duidelijk te maken. Het moge zo zijn dat ook andere partijen betrokken zijn geweest bij de bouw en installatie van de vloer met vloerverwarming, maar BE heeft niet onderbouwd aangevoerd welke aannemer daarbij welke fout heeft gemaakt. Daarop stuit dit verweer af.
5.18
Grief 5 in het principaal hoger beroep faalt. Nu het verwijt van [Geïntimeerde] omtrent de scheurvorming terecht is, behoeft het verwijt ten aanzien van de krasvorming geen bespreking meer.
5.19
Grief 6 in het principaal hoger beroepricht zich tegen de begroting van de schade door de rechtbank. BE voert aan dat zij (of een derde) de vloer zou kunnen repareren voor een veel lager bedrag.
De grieven 4, 5 en 6 in het incidenteel hoger beroeprichten zich eveneens tegen de schadebegroting.
5.2
In
grief 6 in het principaal hoger beroepstelt BE dat zij de vloer kan herstellen voor iets minder dan € 30.000,- terwijl een derde dat zou kunnen doen voor ongeveer € 40.000,-. Zij stelt dat de rechtbank ten onrechte € 61.653,- heeft toegewezen. BE’s voorstel tot herstel komt neer op het aanbrengen van een membraan op de vloer, waarover heen dan een nieuwe gietvloer zou worden aangebracht. [Geïntimeerde] heeft deze hersteloplossing afgewezen omdat hij er geen vertrouwen in heeft dat dit een blijvende oplossing zal zijn. Hij heeft dat onderbouwd met productie 10 bij inleidende dagvaarding. BE heeft volstaan met het kaal betwisten van productie 10. Zij heeft onvoldoende onderbouwd dat de door haar voorgestelde oplossing voldoende duurzaam is. Dat betekent dat grief 6 in het hoger beroep faalt.
Met
grief 4 in het incidenteel hoger beroepbetoogt [Geïntimeerde] dat de rechtbank ten onrechte geen 21% btw heeft toegewezen over de herstelkosten. Het is juist dat het btw-tarief per 1 juli 2015 is gewijzigd. BE heeft dat ook niet betwist. Nu de vloer voor die tijd nog niet was hersteld, dient bij de schadebegroting met dit (hogere) btw-tarief rekening te worden gehouden. De grief slaagt. Toewijsbaar is € 55.545,- exclusief btw (conform het rapport van Techno Consult), vermeerderd met 21% btw, derhalve € 67.209,45.
5.21
In
de grieven 5 en 6 in het incidenteel hoger beroepvoert [Geïntimeerde] onder meer aan dat de rechtbank ten onrechte de vordering tot vergoeding van de kosten voor demontage en montage van de op maat gemaakte meubels heeft afgewezen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat in redelijkheid van BE herstel kan worden verwacht conform optie c) van het rapport van TechnoConsult. Deze optie gaat er van uit dat een laag wordt aangebracht op de bestaande vloer. In die optie zullen de op maat gemaakte meubels niet gedemonteerd behoeven te worden. [Geïntimeerde] heeft niet aangevoerd dat dit oordeel onjuist zou zijn. Voor een toewijzing van de kosten voor montage en demontage van die meubels bij herstel van de vloer volgens het rapport van TechnoConsult is dan ook geen grond. Wel ziet het hof aanleiding om schade te begroten voor de kosten van verhuizing, opslag en tijdelijke huisvesting. Het hof ziet aanleiding om de kosten van verhuizing, opslag en tijdelijke huisvesting ex aequo et bono te begroten op € 10.000,-. In zoverre slagen deze grieven. Daarmee faalt ook
grief 6 in het principaal hoger beroepvoor zover deze grief zich richt tegen de toewijzing van € 4.000,-.
Nu BE, afgezien van haar stelling dat zij niet dan wel verminderd aansprakelijk is, geen zelfstandig dragende argumenten tegen de toewijzing van de kosten van de deskundigenberichten en de buitengerechtelijke kosten heeft aangevoerd, faalt
grief 6 in het principaal hoger beroepook in zoverre.
5.22
In
grief 7 in het principaal hoger beroepvoert BE aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [Geïntimeerde] zich op een opschortingsrecht kon beroepen en geen wettelijke rente verschuldigd is. Deze grief faalt. Uit het voorgaande blijkt dat [Geïntimeerde] een vordering op BE heeft uit hoofde van tekortkoming. Dat betekent dat [Geïntimeerde] zich ingevolge artikel 6:262 BW op zijn opschortingsrecht mocht beroepen en nakoming van zijn betalingsverplichting mocht opschorten. Daarvoor is niet van belang of [Geïntimeerde] reeds bij de opeisbaarheid van de factuur (14 dagen na 13 juli 2009) reden had om de betaling daarvan op te schorten; die reden is daarna manifest geworden en [Geïntimeerde] heeft zich achteraf terecht op opschorting beroepen. Deze grief faalt.
5.23
Grief 8 in het principaal hoger beroepfaalt. De rechtbank heeft de vordering in reconventie niet geheel toegewezen. De vordering tot vergoeding van wettelijke rente heeft zij afgewezen. Mede gezien het feit dat het debat in reconventie naast de conventie nauwelijks zelfstandige betekenis heeft gehad, kon de rechtbank de proceskosten in reconventie compenseren op basis van het feit dat beide partijen deels in het ongelijk waren gesteld en heeft zij dat terecht gedaan.

6.De slotsom

6.1
BE heeft onder meer vernietiging gevorderd van de tussenvonnissen van 4 juni 2014 en 3 september 2014, maar zij heeft daarvoor geen grieven aangevoerd. Het principaal hoger beroep zal daarom worden verworpen voor zover het tegen die tussenvonnissen is gericht.
6.2
De grieven in het principaal hoger beroep falen. De grieven in het incidenteel hoger beroep slagen deels en falen voor het overige. Het tussenvonnis van 29 april 2015 en het eindvonnis van 29 juli 2015 zullen daarom worden bekrachtigd, behalve wat betreft het dictum in het eindvonnis in conventie onder I, welk deel zal worden vernietigd, waarna het hof aan [Geïntimeerde] zal toewijzen een bedrag ad € 67.209,45 voor herstelkosten, € 10.000,- voor verhuiskosten in ruime zin, € 872,09 voor de kosten van de drain en € 4.512,50 ter zake van onderzoekskosten, dit alles met wettelijke rente vanaf 11 juli 2011 tot de dag van betaling. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
6.3
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof BE in de kosten van het principaal hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van [Geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 1.615,- wegens griffierecht en € 5.877,- wegens salaris advocaat (3 punten x tarief IV, zijnde € 1.959,- per punt). De kosten in het incidenteel hoger beroep zullen tussen de partijen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, nu zij daarbij beiden ten dele in het ongelijk zijn gesteld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het principaal hoger beroep voor zover dat de tussenvonnissen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 4 juni 2014 en 3 september 2014 betreft;
bekrachtigt de vonnissen van die rechtbank van 29 april 2015 en 29 juli 2015, behoudens voor zover in het vonnis van 29 juli 2015 in conventie onder I aan [Geïntimeerde] een bedrag van € 71.037,59 met wettelijke rente is toegewezen, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt BE om aan [Geïntimeerde] te betalen binnen 14 dagen na de datum van dit arrest een bedrag van € 82.594,04 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 11 juli 2011 tot de dag der betaling;
veroordeelt BE in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Geïntimeerde] vastgesteld op € 1.615,- voor verschotten en op € 5.877,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van het incidenteel hoger beroep draagt;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.B. ter Heide, H.E. de Boer en H. van Loo en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2019.