ECLI:NL:GHARL:2019:1452

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
200248871
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil omtrent uitvoering ondertoezichtstelling en ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een geschil over de uitvoering van een ondertoezichtstelling en de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 3 september 2018, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van zijn kind, [kind], werd verlengd. De moeder en de gecertificeerde instelling (GI) hebben verweer gevoerd tegen de grieven van de vader. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 januari 2019, waarbij zowel de vader als de moeder in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De GI was vertegenwoordigd door jeugdbeschermers.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [kind] is geboren uit de inmiddels verbroken relatie van de vader en de moeder. Bij beschikking van 15 februari 2016 is [kind] onder toezicht gesteld en is de GI gemachtigd om [kind] uit huis te plaatsen. De vader verzoekt het hof om de beschikking van 3 september 2018 te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen. De moeder verzoekt om een uitbreiding van de omgangsregeling, terwijl de GI verzoekt om het hoger beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren.

Het hof overweegt dat op grond van artikel 1:262b BW geschillen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan de kinderrechter kunnen worden voorgelegd. Echter, op basis van artikel 807 Rv staat tegen een beschikking ingevolge artikel 1:262b BW geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet. Aangezien de vader geen grief heeft gericht tegen het oordeel van de kinderrechter dat de geschillenregeling van toepassing is, kan hij niet worden ontvangen in zijn verzoeken in hoger beroep. Het hof verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.248.871
(zaaknummer rechtbank Gelderland 338392)
beschikking van 14 februari 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.L.D. van Holland te Bennekom, gemeente Ede,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.T.G. van Engelen te Wageningen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbenden],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 september 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 oktober 2018;
- het verweerschrift van de moeder;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- een journaalbericht van mr. Holland van 18 december 2018 met productie;
- een brief van de GI van 7 januari 2019 met producties;
- een faxbericht van mr. Van Holland van 14 januari 2019 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 januari 2019 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen [medewerker 1 GI] , jeugdbeschermer, en [medewerker 2 GI] . Voorts zijn de pleegouders verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de vader en de moeder is op
[geboortdatum] 2015 te [plaats] , [kind] , verder te noemen: [kind] , geboren. De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind] .
3.2
Bij beschikking van 15 februari 2016 heeft de kinderrechter [kind] onder toezicht gesteld tot 15 februari 2017, welke termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van
13 februari 2018 tot 15 februari 2019.
3.3
Bij voormelde beschikking van 15 februari 2016 heeft de kinderrechter voorts de GI gemachtigd [kind] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 15 augustus 2016 welke plaatsing daarna steeds is verlengd, laatstelijk bij beschikking van 14 augustus 2018 tot uiterlijk 15 oktober 2019 (het hof begrijpt: 15 oktober 2018).
3.4
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking van
3 september 2018 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 15 februari 2019 en heeft de kinderrechter het verzoek van de vader een omgangsregeling vast te stellen van een weekend om de week van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 17.00 uur, althans een omgangsregeling vast te stellen als de kinderrechter juist acht, afgewezen.
3.5
Na zijn geboorte verbleef [kind] in het ziekenhuis vanwege een hartafwijking. Op 19 februari 2016 is [kind] geplaatst in het gezin van de pleegouders waar hij sindsdien verblijft.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
3 september 2018. De vader verzoekt het hof de beschikking van 3 september 2018 te vernietigen en alsnog een omgangsregeling vast te stellen van een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school/kinderdagverblijf tot zondagmiddag 17.00 uur en iedere woensdagmiddag van de lunchtijd tot avondeten, alsnog een onderzoek naar het perspectief van [kind] te gelasten en de GI te veroordelen in de kosten van het onderzoek, alsmede de GI te veroordelen in de kosten van beide instanties, één en ander voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad.
4.2
De moeder verzoekt het hof het hoger beroep tegen de bestreden beschikking gegrond te verklaren voor zover het een uitbreiding van de omgangsregeling tussen de vader dan wel de ouders en [kind] betreft en refereert zich voor het overige.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep ten aanzien van de omgangsregeling in het kader van de geschillenregeling niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen, het hoger beroep ten aanzien van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op verzoek van een met het gezag belaste ouder, de minderjarige van twaalf jaar of ouder, de GI, degene die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, of de zorgaanbieder of de aanbieder van de jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, waar de minderjarige is geplaatst, een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. De kinderrechter beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
5.2
Op grond van artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering Rv staat tegen een beschikking ingevolge artikel 1:262b BW geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.
5.3
De vader heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de kinderrechter dat in deze zaak de geschillenregeling op grond van artikel 1: 262b BW van toepassing is, zodat het hof daarvan ook uitgaat.
Op grond van artikel 807 Rv is hoger beroep tegen een beschikking ingevolge artikel 1:262b BW echter uitgesloten. Dat betekent dat de vader niet kan worden ontvangen in zijn verzoek in hoger beroep voor zover zijn verzoek in hoger beroep betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek betreffende de vaststelling van een omgangsregeling.
Aan het verzoek van de vader alsnog een onderzoek naar het perspectief van [kind] te gelasten komt het hof ook niet toe. Voor - de beoordeling van - een dergelijk verzoek is eventueel plaats als het hof een oordeel moet geven over een beslissing tot (verlenging van de) uithuisplaatsing. Tegen de beslissing van de rechtbank de uithuisplaatsing te verlengen heeft de vader echter geen hoger beroep ingesteld. De vader kan daarom in zijn verzoek tot het gelasten van een onderzoek naar het perspectief van [kind] niet worden ontvangen.
5.4
Op grond van het vorenstaande zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, A. Smeeïng-van Hees en
I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op
14 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.