ECLI:NL:GHARL:2019:1429

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
18/00063
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep en bezwaar in belastingzaak van [X] B.V. tegen de Inspecteur Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 december 2017. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, nadat de Inspecteur het bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk had verklaard. De zaak betreft een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 105 over het jaar 2015. Belanghebbende had verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting, maar reageerde niet op het verzoek van de Inspecteur om nadere onderbouwing. De Inspecteur legde vervolgens een naheffingsaanslag op, waartegen belanghebbende bezwaar maakte. Dit bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Het Hof oordeelde dat de uitspraak van de rechtbank niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, aangezien deze naar het adres van belanghebbende was gestuurd en niet naar dat van de gemachtigde. Hierdoor was de termijn voor het indienen van het hoger beroep pas gaan lopen op het moment dat de gemachtigde van de uitspraak kennisnam. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ontvankelijk was, maar het bezwaar van belanghebbende werd terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank had het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur terecht ongegrond verklaard. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken om vergoeding van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00063
uitspraakdatum: 12 februari 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 december 2017, nummer 16/7680, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almere(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 105.
1.2.
De Inspecteur heeft het daartegen gerichte bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2019. Van de zijde van belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niemand verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Bij de aangifte voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 maart 2015 heeft belanghebbende verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting. De Inspecteur heeft belanghebbende – bij brief van 22 mei 2015 – verzocht om een nadere onderbouwing van de gevraagde teruggaaf. Op dat verzoek heeft belanghebbende niet gereageerd.
2.2.
Met dagtekening 25 februari 2016 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 105.
2.3.
Daartegen heeft de gemachtigde van belanghebbende bij brief met dagtekening 9 april 2016 bezwaar gemaakt. Op het door de Inspecteur ingebrachte bezwaarschrift staat een stempel met de tekst “Belastingdienst Centrum voor Facilitaire Dienstverlening 19 APR. 2016 DIV Zwolle *23*” en een stempel met de cijfers “ [00000] ”. Het bezwaarschrift luidt als volgt:
“Namens en in opdracht van cliënte,
[Belanghebbende],
Wordt hierbij bezwaar gemaakt tegen de bovenvermelde beschikking, zulks op nader mede te delen gronden.
In de veronderstelling u hiermede voorshands voldoende te hebben geïnformeerd tekent, in afwachting van uw bevestiging van behandeling en van het hierbij gevraagde uitstel van betaling, verblijft, met vriendelijke groet”.
2.4.
Bij brief van 4 mei 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende er op gewezen dat het bezwaarschrift niet is gemotiveerd en bovendien wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk is. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld “een en ander te motiveren”. Van die gelegenheid heeft belanghebbende geen gebruik gemaakt.
2.5.
Bij brief van 6 juli 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende ervan in kennis gesteld dat hij voornemens is de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting en de naheffingsaanslag omzetbelasting te handhaven. De Inspecteur heeft belanghebbende gewezen op haar recht te worden gehoord.
2.6.
Bij e-mailbericht van 19 juli 2016 gericht aan de gemachtigde van belanghebbende heeft de Inspecteur de datum van het hoorgesprek bevestigd. In het e-mailbericht is verder de volgende passage opgenomen:
“Voorts hebben we nog gesproken over stukken die bij mij niet aanwezig zijn, maar wel noodzakelijk voor een oordeelsvorming, voordat we het hoorgesprek aangaan. Het betreffen bezwaarschriften en motiveringen inzake de inkomstenbelasting 2010 t/m 2013, vennootschapsbelasting 2010 t/m 2013 en omzetbelasting 2010 t/m 2014. U heeft toegezegd deze stukken aan te leveren. Ik verzoek u deze dan ook ruim van te voren aan te leveren.”
2.7.
Bij e-mailbericht van 22 augustus 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende medegedeeld wie er van de zijde van belanghebbende bij het hoorgesprek aanwezig zullen zijn. Verder heeft de gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur laten weten dat hij de stukken nog zal toesturen.
2.8.
Door omstandigheden is het hoorgesprek niet doorgegaan. Bij e-mailbericht van 20 september 2016 heeft de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende het volgende medegedeeld:
“Voordat we een nieuwe afspraak maken refereer ik nog aan mijn vraag in mijn e-mail van 19 juli 2016, waarin ik verzocht om vooraf stukken in te sturen.
Alhier heb ik geen indicatie dat er stukken zijn binnengekomen.
Dus nogmaals mijn verzoek om gemotiveerde bezwaarschriften en motiveringen van ingediende pro forma bezwaarschriften in te sturen.
Een hoorgesprek voeren zonder deze stukken heeft wat mij betreft geen zin.
Ik verzoek u mij deze voor 1 oktober as. te doen toekomen.”

3.Geschil

In geschil is of in de bezwaarfase een hoorgesprek achterwege heeft kunnen blijven. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid hoger beroep
4.1.
Alvorens het Hof toekomt aan een inhoudelijke beslissing op de bezwaren van belanghebbende, dient het ambtshalve de ontvankelijkheid van het hoger beroep te beoordelen.
4.2.
De Rechtbank heeft op (vrijdag) 15 december 2017 uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende. De uitspraak is op dezelfde datum verzonden. De termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift eindigde derhalve in beginsel op (vrijdag) 26 januari 2018. Het hogerberoepschrift van belanghebbende, gedagtekend 26 januari 2018, is per post verzonden en is door het Hof ontvangen op (dinsdag) 30 januari 2018. Op de envelop is een leesbaar poststempel geplaatst, met de datum 29 januari 2018.
4.3.
Het Hof leidt uit het dossier van de Rechtbank af dat de uitspraak naar het adres van belanghebbende is gestuurd en niet naar het adres van de gemachtigde. In het dossier van de Rechtbank zijn geen aanwijzingen te vinden dat de gemachtigde of belanghebbende zou hebben verzocht de uitspraak naar het adres van belanghebbende te sturen. De uitspraak is niet op de juiste wijze bekend gemaakt. De hogerberoepstermijn is pas gaan lopen op het moment dat de gemachtigde van de uitspraak kennis heeft genomen. Gelet op de geringe overschrijding van de hogerberoepstermijn zal het Hof geen nader onderzoek verrichten en niet overgaan tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep. Het hoger beroep is ontvankelijk.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.4.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt ingevolge artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zes weken. Op grond van artikel 22j Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9 Awb).
4.5.
De dagtekening van het aanslagbiljet is (donderdag) 25 februari 2016. De bezwaartermijn is derhalve geëindigd op (donderdag) 7 april 2016. Het bezwaarschrift van belanghebbende is gedagtekend 9 april 2016 en op 19 april 2016 door de Inspecteur ontvangen. Het bezwaarschrift is derhalve niet tijdig ingediend.
4.6.
Op grond van artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De indiener draagt hiervan de bewijslast. Belanghebbende heeft niet gereageerd op de brief van de Inspecteur van 4 mei 2016 (zie 2.4.). In deze brief had de Inspecteur er onder meer op gewezen dat het bezwaarschrift buiten de termijn was ingediend en de gemachtigde in de gelegenheid gesteld “een en ander te motiveren”. Omstandigheden die kunnen leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding zijn gesteld noch gebleken. Dit brengt ook mee dat de Inspecteur op grond van artikel 7:3, onder a, Awb af kon zien van het horen van belanghebbende of haar gemachtigde.
4.7.
De Inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank heeft het tegen de uitspraak van de Inspecteur gerichte beroep terecht ongegrond verklaard.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. Z.J. Oosting, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 12 februari 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 februari 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.