ECLI:NL:GHARL:2019:1428

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
18/00061
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep bij naheffingsaanslag omzetbelasting en termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 32.285 werd opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011. De Inspecteur had de naheffingsaanslag, boetebeschikking en heffingsrente gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld, maar het Hof moest ambtshalve de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordelen.

De uitspraak van de rechtbank is op 15 december 2017 verzonden, waardoor de termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift eindigde op 26 januari 2018. Het hogerberoepschrift is echter pas op 30 januari 2018 door het Hof ontvangen. Het Hof overweegt dat terpostbezorging plaatsvindt op het moment dat een poststuk in de brievenbus wordt gedeponeerd of op een postvestiging wordt aangeboden. Aangezien het poststempel op de envelop 29 januari 2018 aangeeft, moet worden aangenomen dat het hogerberoepschrift te laat is ter post bezorgd.

Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het hogerberoepschrift tijdig ter post is bezorgd, en er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die de termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen. Het Hof verklaart het hoger beroep derhalve niet-ontvankelijk. De beslissing is genomen door de tweede meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 februari 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00061
uitspraakdatum: 12 februari 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 december 2017, nummer 16/7678, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almere(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 32.285. Bij beschikkingen is € 4.863 heffingsrente berekend en is een boete van € 16.142 opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2019. Van de zijde van belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niemand verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 30 september 2014 is bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014. Het rapport van dit boekenonderzoek is uitgebracht op 13 oktober 2015. De Inspecteur heeft een correctie aangebracht met betrekking tot de voorbelasting die belanghebbende heeft berekend over de (pro forma) facturen van [A] B.V. De naheffingsaanslag en de beschikkingen zijn op 28 december 2015 opgelegd.
2.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 14 januari 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de beschikkingen.
2.3.
Bij brief van 12 februari 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende er op gewezen dat het bezwaarschrift niet aan de wettelijke vereisten voldoet, omdat daarin niet de reden van indienen is opgenomen. De Inspecteur heeft belanghebbende een termijn gesteld van vier weken om het bezwaar te onderbouwen. Bij brief van 22 februari 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende om verlenging van de termijn voor motivering verzocht. Bij brief van 17 maart 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende een aanvullende termijn twee weken gegeven.
2.4.
Bij brief van 12 mei 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende nogmaals een termijn van vier weken gegeven voor de motivering van het bezwaar. Net als in de andere brieven wordt belanghebbende er ook in deze brief op gewezen dat het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard dan wel zal worden afgewezen indien een reactie uitblijft.
2.5.
Bij brief van 6 juli 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende ervan in kennis gesteld dat hij voornemens is de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting en de naheffingsaanslag omzetbelasting te handhaven. De Inspecteur heeft belanghebbende gewezen op haar recht te worden gehoord.
2.6.
Bij e-mailbericht van 19 juli 2016 gericht aan de gemachtigde van belanghebbende heeft de Inspecteur de datum van het hoorgesprek bevestigd. In het e-mailbericht is verder de volgende passage opgenomen:
“Voorts hebben we nog gesproken over stukken die bij mij niet aanwezig zijn, maar wel noodzakelijk voor een oordeelsvorming voordat we het hoorgesprek aangaan. Het betreffen bezwaarschriften en motiveringen inzake de inkomstenbelasting 2010 t/m 2013, vennootschapsbelasting 2010 t/m 2013 en omzetbelasting 2010 t/m 2014. U heeft toegezegd deze stukken aan te leveren. Ik verzoek u deze dan ook ruim van te voren aan te leveren.”
2.7.
Bij e-mailbericht van 22 augustus 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende gevraagd om uitstel van het geplande hoorgesprek en medegedeeld wie er van de zijde van belanghebbende bij het hoorgesprek aanwezig zullen zijn. Verder heeft de gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur laten weten dat hij de stukken nog zal toesturen.
2.8.
Bij e-mailbericht van 20 september 2016 heeft de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende het volgende medegedeeld:
“Voordat we een nieuwe afspraak maken refereer ik nog aan mijn vraag in mijn e-mail van 19 juli 2016, waarin ik verzocht om vooraf stukken in te sturen.
Alhier heb ik geen indicatie dat er stukken zijn binnengekomen.
Dus nogmaals mijn verzoek om gemotiveerde bezwaarschriften en motiveringen van ingediende pro forma bezwaarschriften in te sturen.
Een hoorgesprek voeren zonder deze stukken heeft wat mij betreft geen zin.
Ik verzoek u mij deze voor 1 oktober as. te doen toekomen.”
2.9.
Bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2016 zijn de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd. De gemachtigde heeft bij aangetekende brief gedagtekend 8 december 2016 (de envelop draagt het poststempel 9 december 2016) beroep aangetekend bij de Rechtbank.

3.Geschil

In geschil is of in de bezwaarfase een hoorgesprek achterwege heeft kunnen blijven. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Alvorens het Hof toekomt aan een inhoudelijke beoordeling, dient het ambtshalve de ontvankelijkheid van het hoger beroep te beoordelen.
4.2.
De Rechtbank heeft op (vrijdag) 15 december 2017 uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende. De uitspraak is op dezelfde datum aangetekend verzonden aan partijen. De termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift eindigde derhalve op (vrijdag) 26 januari 2018. Het hogerberoepschrift van belanghebbende, gedagtekend 26 januari 2018, is per post verzonden en is door het Hof ontvangen op (dinsdag) 30 januari 2018.
4.3.
Het hogerberoepschrift is derhalve ontvangen na afloop van de hogerberoepstermijn, maar minder dan een week na het einde van die termijn. Gelet op de datum van ontvangst van het hogerberoepschrift moet op grond van artikel 6:9, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht worden onderzocht of het hogerberoepschrift voor het einde van de hogerberoepstermijn, dus uiterlijk op (vrijdag) 26 januari 2018, ter post is bezorgd.
4.4.
Terpostbezorging vindt plaats op het moment waarop een poststuk in de brievenbus wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging wordt aangeboden. De omstandigheid dat een poststuk op een bepaalde datum door het postvervoerbedrijf is afgestempeld, sluit niet uit dat dit stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd. Dat neemt niet weg dat het datumstempel van het postvervoerbedrijf veelal het enige vaststaande gegeven is met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. In verband daarmee moet in gevallen waarin op de envelop een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. Voor afwijking van dit uitgangspunt bestaat aanleiding indien de rechter aannemelijk acht dat het poststuk ter post is bezorgd vóór de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf. De bewijslast hiervoor ligt bij de partij die stelt dat zij het poststuk vóór die datum ter post heeft bezorgd (vergelijk HR 28 januari 2011, nr. 10/02285, ECLI:NL:HR:2011:BP2138).
4.5.
In dit geval is op de envelop een leesbaar poststempel geplaatst met datum (maandag) 29 januari 2018. Gelet daarop moet ervan worden uitgegaan dat het hogerberoepschrift op die datum ter post is bezorgd. Vervolgens ligt het op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat terpostbezorging uiterlijk vrijdag 26 januari 2018 heeft plaatsgevonden. Belanghebbende heeft in haar stukken niets gesteld omtrent de terpostbezorging van het hogerberoepschrift. Op de dag van de zitting heeft de gemachtigde het Hof een fax gestuurd met de mededeling dat hij wegens ziekte niet in staat is de mondelinge behandeling bij te wonen, en dat hij ter voorkoming van verdere vertraging het Hof verzoekt namens belanghebbende de in de fax genoemde omstandigheden in overweging te nemen. Deze omstandigheden betreffen niet de terpostbezorging van het hogerberoepschrift. Door niet te verschijnen heeft de gemachtigde de mogelijkheid voorbij laten gaan om ter zitting met het Hof en de Inspecteur van gedachten te wisselen over alle aspecten van het hoger beroep, met inbegrip van de ontvankelijkheid, die van openbare orde is. Dit dient voor zijn rekening te komen. In dit verband heeft het Hof meegewogen dat de gemachtigde een professionele rechtsbijstandverlener is en tot nu toe niet serieus heeft gereageerd op verzoeken van de Inspecteur om de gronden van het bezwaar kenbaar te maken. Het beroepschrift is op de laatste dag van de termijn aangetekend ter post bezorgd (zie 2.9.). Het hogerberoepschrift is niet aangetekend en blijkens het poststempel drie dagen te laat ter post bezorgd. De gemachtigde moet begrijpen welke risico’s aan zijn riskante handelwijze kleven.
4.6.
Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het hogerberoepschrift tijdig ter post is bezorgd. Andere feiten of omstandigheden die meebrengen dat de termijnoverschrijding redelijkerwijs niet aan belanghebbende kan worden toegerekend, zijn gesteld noch aannemelijk geworden. Het hoger beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens overschrijding van de hogerberoepstermijn.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. Z.J. Oosting, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 12 februari 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 februari 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.