ECLI:NL:GHARL:2019:1425

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
21-003755-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van seksueel misbruik van minderjarige kinderen en kinderpornografie met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van seksueel misbruik van zijn drie minderjarige kinderen, het vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal, en overtreding van de Wet wapens en munitie. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van het vertonen van schadelijke afbeeldingen aan zijn kinderen, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor de overige feiten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in zoverre bevestigd, maar de gevangenisstraf verhoogd naar vijf jaar, omdat het hof van oordeel is dat de eerdere straf onvoldoende recht deed aan de ernst van de feiten.

Het hof heeft de verklaringen van de kinderen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de twijfels die de raadsman over de betrouwbaarheid naar voren bracht. De verdachte heeft gedurende een periode van vijf jaar misbruik gemaakt van zijn kinderen, waarbij hij ook beelden heeft gemaakt van de gepleegde handelingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en dat zijn gedrag een ernstige inbreuk op de integriteit van zijn kinderen heeft betekend. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, en het hof heeft de inbeslaggenomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer. De uitspraak van het hof benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003755-18
Uitspraak d.d.: 14 februari 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 juni 2018 met parketnummer 16-700061-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1974] ,
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, voor zover aan hoger beroep onderworpen, bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen en de vorderingen van de benadeelde partijen beslist conform het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.H.H. Meulemeesters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 20 juni 2018 vrijgesproken van het vertonen van afbeeldingen aan zijn minderjarig kind, waarvan de vertoning schadelijk is te achten. Voor zover het hoger beroep gericht is tegen deze vrijspraak wordt verdachte daarin niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft verdachte ter zake van ontuchtige handelingen, gepleegd met zijn drie minderjarige kinderen, waaronder ten aanzien van één kind tevens begrepen seksueel binnendringen, het vervaardigen van kinderporno, het in bezit hebben van kinderporno en overtreding van de Wet wapens en munitie veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. De inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder een groot aantal gegevensdrager, zijn onttrokken aan het verkeer. De vorderingen van de drie benadeelde partijen zijn volledig toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof kan zich verenigen met de door de rechtbank vastgestelde bewezenverklaring, de daartoe gebezigde bewijsmiddelen en -overwegingen, de kwalificaties, de beslissingen over het beslag en de vorderingen van de benadeelde partijen en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Het vonnis van de rechtbank zal dan ook in zoverre worden bevestigd.
Op de ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren zal het hof, voor zover niet reeds in eerste aanleg aan de orde gekomen en weerlegd in het vonnis van de rechtbank, door middel van aanvullende overwegingen ingaan.
Met betrekking tot de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat deze de bewezenverklaring op zichzelf in voldoende mate ondersteunen. Het hof zal deze niettemin aanvullen, in het bijzonder met de zichzelf belastende verklaringen die door verdachte bij meerdere gelegenheden zijn afgelegd en waaraan naar het oordeel van het hof een zodanig gewicht moet worden toegekend dat deze aan de overige bewijsmiddelen zoals door de rechtbank gehanteerd, dienen te worden toegevoegd.
Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot het bewijs en de strafbaarheid van het onder verdachte aangetroffen wapen met bijbehorende munitie, zoals ten laste gelegd onder 6, noopt niet tot een bespreking van de gevoerde verweren, anders of meer dan reeds door de rechtbank in haar vonnis is gedaan.
Voor wat betreft de in eerste aanleg opgelegde straf komt het hof tot een ander oordeel. Het vonnis van de rechtbank zal dan ook op dat onderdeel worden vernietigd.
Voor zover de raadsman zich op het standpunt heeft gesteld dat vorderingen van de benadeelde partijen, de drie kinderen [verdachte] , op een niet rechtsgeldige wijze zijn ingediend, overweegt het hof het navolgende.
De vorderingen zijn ingediend door de moeder van de kinderen, [ex-echtgenote] . Zij had op dat moment - en volgens informatie van haar gemachtigde ter terechtzitting thans nog steeds nu het hoger beroep in de betreffende procedure nog lopende is - het wettelijk gezag over de kinderen en was derhalve gerechtigd tot indiening van de vorderingen. Ongeacht haar huidige gezagspositie loopt die bevoegdheid op grond van artikel 421 lid 2 Wetboek van Strafvordering van rechtswege door. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt derhalve verworpen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn voor het overige niet inhoudelijk betwist.

Schending van het beginsel van 'equality of arms' (artikel 6 van het EVRM)

De raadsman heeft betoogd dat verdachte geen eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM heeft gehad en zal krijgen, omdat - zo begrijpt het hof - stukken en/of gegevensdragers en/of geluidsfragmenten, die ontlastende informatie zouden bevatten, door toedoen van de politie zouden zijn kwijtgeraakt en/of vernietigd. Daardoor zou verdachte een belangrijke kans zijn ontnomen om zijn onschuld aan te tonen dan wel de tegen hem gedane beschuldigingen in een ander daglicht te plaatsen.
Daargelaten het feit dat de raadsman aan dit (formele) verweer geen conclusie heeft verbonden leidt het hof uit de onderbouwing daarvan af dat deze informatie geen betrekking heeft op hetgeen verdachte ten laste is gelegd. Het zou daarbij kennelijk met name gaan om de uiterst moeizame verstandhouding die verdachte al jaren heeft met jeugdzorginstanties en bij zijn kinderen betrokken pleegouders. Ook zou uit de niet meer te achterhalen informatie blijken dat er tussen hem en zijn kinderen geen sprake is van spanningen en zij juist graag bij hun vader zijn.
Het hof verwerpt het door en namens verdachte gevoerde verweer dan ook wegens gebrek aan relevantie, concrete onderbouwing en controleerbaarheid.

De betrouwbaarheid van de door de kinderen afgelegde verklaringen

Voor zover de raadsman de betrouwbaarheid van de met name door [kind 1] , maar ook door [kind 2] en [kind 3] , afgelegde verklaringen in twijfel trekt, baseert hij zich op enkele uit hun context gehaalde opmerkingen over hun denkwereld van betrokken derden, zoals de gezinsvoogd en één van de pleegmoeders.
Het hof stelt vast dat hetgeen door de raadsman is aangevoerd de door hem getrokken conclusie, als zouden de verklaringen van de kinderen onbetrouwbaar zijn en zou er nimmer sprake zijn geweest van seksueel misbruik, niet kan dragen. [kind 1] heeft hetgeen haar jarenlang is overkomen aan haar pleegmoeder verteld, vervolgens aan de eerdergenoemde gezinsvoogd [gezinsvoogd] en uiteindelijk in een tweetal studioverhoren. Zij heeft bij al die gelegenheden gedetailleerd en consistent verklaard over de door haar vader gepleegde handelingen. Het hof verwijst voor wat betreft de aanleiding tot haar 'disclosure' en de inhoud van haar verklaringen naar hetgeen daarover door de rechtbank in haar vonnis is opgenomen.
Het vorenstaande geldt in vergelijkbare mate voor [kind 2] en [kind 3] , zij het dat [kind 3] door zijn zeer jeugdige leeftijd een meer beperkte woordenschat tot zijn beschikking had.
Naar het oordeel van het hof wordt de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kinderen bovendien bevestigd door de hierna opgenomen verklaringen van verdachte zelf en het aangetroffen beeldmateriaal. Het bedoelde materiaal heeft immers door de aard van de getoonde handelingen een expliciet seksuele strekking. De verklaring van verdachte dat hij de opnames heeft gemaakt met een medisch doel acht het hof, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, daarom ook ongeloofwaardig.

Aanvulling bewijsmiddelen

Het hof constateert dat verdachte sterk wisselend en innerlijk tegenstrijdig heeft verklaard over met name het hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, te weten de met zijn kinderen gepleegde seksuele handelingen en de opnames die hij daarvan heeft gemaakt.
Het hof leidt uit de inhoud van de betreffende processen-verbaal van politie niet af dat er
op enigerlei wijze sturend door verbalisanten is opgetreden. Integendeel, verdachte is eigener beweging en, na te zijn geconfronteerd met de onder 3 ten laste gelegde afbeeldingen, op verschillende momenten met aanvullende informatie gekomen, waarvan de inhoud aansluit op hetgeen uit de studioverhoren van zijn kinderen en de namens hen gedane aangiftes naar voren is gekomen. Die verklaringen van verdachte acht het hof geloofwaardig en die voegt het hof toe aan de in het vonnis van de rechtbank opgenomen en door het hof bevestigde bewijsmiddelen.
Aan het feit dat verdachte per mailbericht van 16 mei 2016 (dossierpagina 191) aan de hem verhorende verbalisanten deze verklaringen heeft ingetrokken - hij zou suïcidaal zijn geweest en uit onverschilligheid voor zijn leven belastend over zichzelf hebben verklaard - kent het hof, net als de rechtbank, geen betekenis toe. Op latere momenten heeft verdachte immers de eerder afgelegde verklaringen wel weer herhaald.
1.
[aanvullend bewijsmiddel 1]

[aanvullend bewijsmiddel 1]

2.
[aanvullend bewijsmiddel 2]

[aanvullend bewijsmiddel 2]

.
3.
[aanvullend bewijsmiddel 3]

[aanvullend bewijsmiddel 3]

Door en namens verdachte is ter terechtzitting van het hof naar voren is gebracht, dat niet zou vaststaan dat de volwassen persoon op de digitale afbeeldingen verdachte is geweest. Dit wordt weerlegd door hetgeen is opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 11 juli 2017. Hij heeft de redenen waarom hij de handen en stem van verdachte herkende duidelijk en afdoende verantwoord.
4.
Een in de wettelijke vorm op 11 juli 2017 opgemaakt proces-verbaal van bevindingen digitaal onderzoek en aantreffen kinderporno, nummer [nummer] , opgemaakt door
[verbalisant 1] , brigadier en gecertificeerd zedenrechercheur van politie Eenheid Midden-Nederland, district Flevoland, team Zeden, opgenomen op pagina 3 e.v. van zaaksdossier 4271 van het onder 1 genoemde proces-verbaal, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[verdachte] , roepnaam [verdachte] , geboren op [1974] te [plaats 3] . [verdachte] is niet herkenbaar op video en afbeeldingen te zien, maar op video's en afbeeldingen zijn wel de vingers van een andere persoon dan [kind 1] te zien. Hierbij is de zien dat de nagels van deze vingers 'vlekkerig en kalkachtig' zijn. Mij is ambtshalve bekend dat de nagels van [verdachte] dergelijke verkleuringen hebben. Ook gezien de locatie waar de opnames hebben plaatsgevonden kan aangenomen worden dat het de vingers van [verdachte] zijn welke op de video en afbeeldingen staan.
Doordat ik, verbalisant, meerdere malen met verdachte [verdachte] in verhoor ben geweest, herkende ik zijn stem op de video's, waarin hij kennelijk seksuele handelingen pleegde met zijn dochter [kind 1] .

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vijf jaren schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn drie jonge kinderen. Zijn dochter en jongste zoon waren bij aanvang van het misbruik nog in hun kleuterjaren, zijn oudste zoon die leeftijd nauwelijks te boven. Verdachte greep, soms tijdens door hem daartoe speciaal gecreërde, 'badmomenten' de gelegenheid aan om zich seksueel aan hen op te dringen, seksuele handelingen op hen los te laten en hen aan te zetten tot het verrichten van dergelijke handelingen bij hem en bij zichzelf. Bij zijn dochter is daarnaast sprake geweest van seksueel binnendringen op diverse wijzen.
Vanwege gerezen verdenkingen in deze sfeer en een daarvan door een hulpverlenings-instantie gedane aangifte werd verdachte reeds in juni 2013 aangehouden en verhoord. Dit leidde tot een (technisch) sepot, waarna verdachte zijn strafbare gedragingen onverminderd heeft voortgezet, in de kennelijke veronderstelling dat hij in deze onaantastbaar was. Hij heeft zijn misbruik zelfs na verloop van tijd uitgebreid met ook zijn jongste, in 2010 geboren zoon als slachtoffer.
Het hof neemt verder in aanmerking dat het in deze zaak een zwaarwegend rechtsbelang aan de orde is, namelijk de fysieke en seksuele integriteit van, in dit geval, eigen kinderen. Verdachte heeft deze integriteit, als vader en verzorger, langdurig, structureel en op exceptionele wijze geschonden. Het hof doelt bij dit laatste in het bijzonder op het feit dat verdachte, zoals onder 3 bewezen is verklaard, op ruime schaal foto's en filmopnames heeft gemaakt van de hiervoor bedoelde handelingen met en van zijn twee oudste kinderen en (daarmee) tevens van hun intieme lichaamsdelen, ook in close up. Uit de verklaringen van zijn dochter leidt het hof af dat (ook) deze grove inbreuk op haar privacy impact op haar heeft gehad en nog heeft vanwege haar angst had dat deze beelden zouden worden verspreid. Verdachte heeft telkens opnieuw gehandeld vanuit zijn eigen lustgevoelens en is voorbijgegaan aan de verstrekkende gevolgen daarvan voor zijn kinderen. Het gaat om cruciale jeugdjaren die zij niet meer kunnen inhalen of uitvlakken. Daarnaast is het gezin door dit gebeuren volledig uit elkaar gevallen.
Het feit dat verdachte gedurende het gehele strafproces geen blijk heeft gegeven verantwoordelijkheid voor zijn daden te nemen en inzicht te tonen, draagt niet bij aan de verwerking door zijn kinderen van het hun aangedane leed. Integendeel, verdachte ziet de gehele rechtsgang als een breed tegen hem ingezet complot, waarvan hij het slachtoffer is. Daarnaast wekt het verwondering dat verdachte vooral 'gefocust' lijkt te zijn - zo blijkt uit zowel de politieverhoren als uit verdachtes uitlatingen ter terechtzitting - op het onrecht dat hem is aangedaan doordat zijn gegevensdragers in beslag zijn genomen en de geoorloofdheid van het bezit van het onder 6 genoemde wapen in twijfel wordt getrokken.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 januari 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Over de persoon van verdachte is een zogeheten triple onderzoek uitgebracht, op 17 april 2018 opgemaakt door S.E. Zijp, psychiater, H. Scharft, GZ-psycholoog en D.A. de Ruiter, forensisch milieuonderzoeker.
Het hof constateert dat de conclusies van de gedragsdeskundigen - vermoedelijk mede als gevolg van de beperkte medewerking van verdachte - niet eenduidig zijn. De psycholoog maakt melding van een chronische aanpassingsstoornis met een gemengde angstige en sombere stemming en, waarschijnlijk, een tot incest beperkte pedofiele stoornis. Vanwege verdachtes ontkennende houding wordt geen uitspraak gedaan over zijn toerekenbaarheid.
De psychiater stelt bij verdachte een pedofiele stoornis van het niet-exclusieve incesttype vast, hetgeen leidt tot een (enigszins) verminderde toerekenbaarheid.
De rechtbank heeft laatstgenoemde conclusie overgenomen en betrokken in haar overwegingen omtrent de toe te meten straf, evenals het door de psychiater als laag ingeschatte recidiverisico.
Het hof is evenwel van oordeel dat een pedofiele stoornis niet noodzakelijkerwijs van invloed behoeft te zijn op de mate waarin het bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend. Mede gelet op het gebrek aan overeenstemming op dit punt bij de gedragsdeskundigen en de indruk die het hof van verdachte heeft gekregen zoals hiervoor omschreven zal het hof hem de feiten volledig toerekenen.
Gelet op al het vorenstaande en de straftoemeting in vergelijkbare zaken acht het hof de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vier jaren onvoldoende recht doen aan de ernst, omvang en impact van het bewezen verklaarde. Conform de vordering van de advocaat-generaal zal aan verdachte dan ook een gevangenisstraf worden opgelegd voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die door hem in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft het hof in zijn requisitoir verzocht om zich uit te laten over de wenselijkheid van oplegging aan verdachte van de maatregel ex artikel 38v, tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat verdachte zich dient te onthouden van contact met zijn kinderen. Het hof volgt hierin het door de advocaat-generaal ingenomen standpunt dat de betrokken jeugdzorginstanties toezien op de thans bestaande, beperkte contacten en dat bemoeienissen in een strafrechtelijk justitieel kader dit toezicht zouden kunnen doorkruisen. De bepaling of en op welke wijze de contacten kunnen plaatsvinden is uiteindelijk aan de beoordeling van de kinder- dan wel de familierechter onderworpen en die kan, anders dan de strafrechter, daarin alle belangen betrekken. Oplegging van een dergelijke maatregel acht het hof daarom niet aangewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 57, 240b, 244, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep ten aanzien van de hoogte van de in eerste aanleg opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigthet vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. H.L. Stuiver, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 14 februari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.