ECLI:NL:GHARL:2019:1375

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
21-003852-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid raadkamer om kennis te nemen van vordering gevangenneming en ontvankelijkheid openbaar ministerie

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2019 uitspraak gedaan over de vordering van de advocaat-generaal tot gevangenneming van de verdachte. De verdachte was eerder op 18 januari 2019 door het hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien jaren voor medeplegen van moord. De advocaat-generaal verzocht op 1 februari 2019 om een bevel tot gevangenneming, wat leidde tot een zitting in raadkamer op 6 februari 2019. De verdediging betwistte de bevoegdheid van de raadkamer om deze vordering te behandelen, stellende dat alleen de zittingsrechter daartoe bevoegd is na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting. De raadsman voerde ook aan dat de vordering tot gevangenneming een verkapt intern appel was, omdat deze eerder door het hof was afgewezen.

Het hof oordeelde echter dat de raadkamer bevoegd was om de vordering tot gevangenneming te behandelen, op basis van artikel 21 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof verwierp de argumenten van de verdediging en concludeerde dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestonden, die een gewichtige reden voor vrijheidsbeneming rechtvaardigden. Het hof besloot de gevangenneming van de verdachte te bevelen, maar schorste de voorlopige hechtenis onder voorwaarden. De beslissing werd genomen met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

Pkn: 21-003852-16
Het gerechtshof heeft te beslissen op de vordering van de advocaat-generaal bij dit hof van
1 februari 2019 tot het geven van een bevel tot gevangenneming van de verdachte,
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1992] ,
verblijvende op het adres: [verblijfplaats] .
Het hof heeft gehoord in raadkamer van 6 februari 2019, de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam.

OVERWEGINGEN:

Op 30 september 2014 is door de rechter-commissaris in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, een bevel tot bewaring verleend voor de duur van 14 (veertien) dagen. Op 8 oktober 2014 is door de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, de gevangenhouding van verdachte bevolen.
Bij vonnis van de rechtbank van 24 juni 2016 is verdachte vrijgesproken van het aan haar tenlastegelegde en is het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van die datum opgeheven. De officier van justitie heeft tegen dit vonnis op 7 juli 2016 hoger beroep ingesteld.
Op 18 januari 2019 is verdachte door het hof veroordeeld ter zake van 'medeplegen van moord' tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) jaren. Het hof heeft bij dit arrest tevens de vordering van de advocaat-generaal tot gevangenneming van verdachte teneinde haar ter observatie op te nemen in het Pieter Baan Centrum afgewezen.
Op 21 januari 2019 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van 18 januari 2019, alsmede tegen alle ter terechtzitting genomen beslissingen.
Op 5 februari 2019 is namens de verdachte het beroep in cassatie tegen voormeld arrest partieel ingetrokken, 'voor zover het hof de vordering bevel gevangenneming en observatie in het Pieter Baan Centrum heeft afgewezen'.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de raadkamer bevoegd is kennis te nemen van de vordering tot gevangenneming van 1 februari 2019 en heeft in raadkamer gepersisteerd bij deze vordering, nu tegen verdachte ernstige bezwaren zijn gerezen, onder verwijzing naar het arrest van het hof van 18 januari 2019.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting alleen door de zittingsrechter de gevangenneming kan worden bevolen en daarom de raadkamer van het hof niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. Dit betekent dat de advocaat-generaal niet zijn vordering kan worden ontvangen. Daarnaast dient naar de mening van de verdediging ook gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard, nu er sprake is van een verkapt intern appel: de vordering tot gevangenneming is immers door het hof bij eindarrest reeds afgewezen.
De raadsman heeft subsidiair het verweer gevoerd dat de vordering bij materiële toetsing dient te worden afgewezen vanwege gebrek aan noodzaak. Meer subsidiair is –indien de vordering tot gevangenneming wordt toegewezen– namens verdachte verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang te schorsen.
Anders dan de raadsman heeft betoogd en in afwijking van een door hem aangehaalde eerdere uitspraak van dit hof, is de raadkamer naar het oordeel van het hof ingevolge artikel 21 van het Wetboek van Strafvordering bevoegd kennis te nemen van de vordering tot gevangenneming. Uit de bewoordingen van het tweede lid van artikel 65 van het Wetboek van Strafvordering volgt niet dat de gevangenneming alleen door de zittingsrechter kan worden gelast; voorgeschreven is slechts dat een bevel gevangenneming pas kan worden gelast (behoudens het geval van artikel 66a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering) na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting.
Ook het verweer van de raadsman ten aanzien van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen wordt verworpen. De vordering tot gevangenneming van de advocaat-generaal is bij arrest van 18 januari 2019 afgewezen omdat die vordering was gekoppeld aan de (bij dat arrest eveneens afgewezen) vordering om verdachte ter observatie op te nemen in het Pieter Baan Centrum. Die vordering en de beslissing daarop staan los van de thans in raadkamer voorliggende vordering tot gevangenneming.
Het hof is na onderzoek in raadkamer van oordeel dat uit de in voormeld arrest opgenomen bewezenverklaring blijkt van ernstige bezwaren tegen verdachte ter zake van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Het hof is voorts van oordeel dat blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van verdachte vordert nu er sprake is van verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld en de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt.
Het hof zal daarom de gevangenneming van de verdachte bevelen.
Het hof acht echter in dit specifieke geval termen aanwezig om de voorlopige hechtenis van verdachte onder algemene en bijzondere voorwaarden met onmiddellijke ingang te schorsen. Het hof zal dat bij separate beslissing van heden doen.
Het hof heeft gelet op het bepaalde in de artikelen 21, 65, 66, 67, 67a, 75 e.v. van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING:

Het hof beveelt de onmiddellijke gevangenneming van verdachte en bepaalt dat de tenuitvoerlegging zal geschieden in een huis van bewaring of in een andere wettige plaats van detentie in Nederland.
Aldus gegeven op 13 februari 2019 door mrs. C. Caminada, voorzitter, C.M.E. Lagarde en R.R.H. Laurens, raadsheren, in tegenwoordigheid van B.F. Peters, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.