ECLI:NL:GHARL:2019:1374

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
21-007124-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van snelheidsovertreding en veroordeling voor verkeersfout met letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was beschuldigd van een snelheidsovertreding en een verkeersongeval waarbij een fietser gewond raakte. De verdachte reed op 9 augustus 2016 met een motorfiets over een weg waar de maximumsnelheid 50 km/u was, maar hij reed met een snelheid van ongeveer 77 km/u. Bij een oversteekplaats voor fietsers stak een fietser over, en de verdachte remde hard af, waardoor hij ten val kwam en tegen de fietser aan gleed. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 had overtreden, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor schuld in de zin van deze wet. De verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde overtreding, maar het hof oordeelde wel dat hij zich schuldig had gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat hij gevaar op de weg had veroorzaakt. Het hof legde een geldboete op van € 750,- en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden op, met een proeftijd van 2 jaren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007124-17
Uitspraak d.d.: 12 februari 2019
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 december 2017 met parketnummer 18-830298-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en veroordeling ter zake van dit feit tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T.J.J. Bodewes, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij het hiervoor genoemde vonnis ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot andere beslissingen komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 09 augustus 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets),
daarmede rijdende over de weg, [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
met een snelheid van ongeveer 77 kilometer per uur, althans met een (aanmerkelijk) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een - gelet op de omstandigheden en/of de verkeerssituatie ter plaatse - te hoge snelheid,
een oversteekplaats voor fietsers, alwaar een voor verdachte van rechts naar links rijdende fietser die oversteekplaats overstak en/of bezig was over te steken, te naderen en/of
zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover deze vrij was en/of
(vervolgens) bij het zien van die overstekende fietser (vol) af te remmen waarbij of waarna verdachte ten val is gekomen en/of
(vervolgens) tegen die fietser en/of diens fiets aan te rijden en/of te botsen en/of te glijden, waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een heupfractuur en/of een afscheuringsfractuur aan een vinger, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:
hij op of omstreeks 09 augustus 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets),
daarmee rijdende op de weg, [straatnaam] ,
met een snelheid van ongeveer 77 kilometer per uur, althans met een (aanmerkelijk) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een - gelet op de omstandigheden en/of de verkeerssituatie ter plaatse - te hoge snelheid,
een oversteekplaats voor fietsers, alwaar een voor verdachte van rechts naar links rijdende fietser die oversteekplaats overstak en/of bezig was over te steken, is genaderd en/of zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover deze vrij was en/of (vervolgens) bij het zien van die overstekende fietser (vol) heeft afgeremd waarbij of waarna verdachte ten val is gekomen en/of (vervolgens) tegen die fietser en/of diens fiets is aangereden en/of gebotst en/of gegleden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vaststaande feiten

Op 9 augustus 2016 reed verdachte als bestuurder van een motorfiets over [straatnaam] in [plaats] . [slachtoffer] bevond zich bij de oversteekplaats voor fietsers ter hoogte van perceelnummer 269. [slachtoffer] stak [straatnaam] over. De overstekende fietsers moeten op grond van de ter plaatse geldende verkeersregels voorrang verlenen aan het verkeer op [straatnaam] . Verdachte zag [slachtoffer] oversteken, schrok, remde hard af en gleed onderuit. Hij is tegen [slachtoffer] aan gegleden. [slachtoffer] heeft als gevolg van de aanrijding letsel bekomen.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft overtreden. Hij stelt zich op het standpunt dat verdachte zich, door zijn manier van rijden, met veel te hoge snelheid rijden en te weinig rekening houdend met het verkeer, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen.
Voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vereist. Bij de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De ter plaatse geldende maximumsnelheid bedroeg 50 km/u. Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat verdachte voorafgaand aan het ongeval met een snelheid van minimaal 77 km/u heeft gereden. Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij [slachtoffer] bij de fietsersoversteekplaats met zijn fiets heeft gezien. Verdachte was in de veronderstelling dat [slachtoffer] , die voorrang moest verlenen, zou blijven staan. Echter stak [slachtoffer] , na eerst te hebben stilgestaan, [straatnaam] over. Verdachte heeft verklaard dat hij schrok en vanuit een schrikreactie de voorrem heeft bediend, zodanig dat het voorwiel blokkeerde en hij vervolgens met zijn motor onderuitging en tegen [slachtoffer] aan gleed.
Het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt, komt er in de kern op neer dat hij een snelheidsovertreding heeft begaan. Daarbij gaat het om een overschrijding van de toegestane snelheid die zodanig is dat deze -los van de gevolgen- als gedraging in de zin van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften kan worden beschouwd. Hetgeen vervolgens is gebeurd kan niet als zelfstandige verkeersfout worden beschouwd maar houdt verband met en vloeit voort uit deze snelheidsovertreding. Volgens het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse had de verdachte, indien hij zich aan de maximumsnelheid van 50 km/u had gehouden, door middel van een normale remming tijdig tot stilstand kunnen komen en een aanrijding met [slachtoffer] hebben kunnen vermijden. De onderhavige snelheidsovertreding leidt evenwel niet tot voldoende bewijs voor 'schuld' in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.

Bewijsoverweging

Om ter zake van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 tot een veroordeling te kunnen komen moet sprake zijn van zodanige gedragingen van verdachte dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer wordt of kan worden gehinderd.
Vast staat dat verdachte met (veel) te hoge snelheid de oversteekplaats voor fietsers is genaderd. Verdachte heeft bij het naderen van de in zijn richting gelegen oversteekplaats voor fietsers de snelheid van de door hem bestuurde motorfiets niet zodanig aangepast dat hij deze tot stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg voor hem te overzien was. Doordat verdachte bij het remmen met zijn motorfiets onderuit is gegaan, is gevaar op de weg veroorzaakt en is het verkeer gehinderd. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 9 augustus 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets),
daarmee rijdende op de weg, [straatnaam] ,
met een snelheid van ongeveer 77 kilometer per uur,
een oversteekplaats voor fietsers, alwaar een voor verdachte van rechts naar links rijdende fietser bezig was die oversteekplaats over te steken, is genaderd en zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover deze vrij was en (vervolgens) bij het zien van die overstekende fietser (vol) heeft afgeremd waarbij of waarna verdachte ten val is gekomen en vervolgens tegen die fietser en diens fiets is gegleden, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 9 augustus 2016 schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte reed met zijn motor, harder dan ter plaatse was toegestaan, over [straatnaam] in [plaats] . Toen hij een fietsersoversteekplaats naderde, stak - voor verdachte onverwacht - een persoon over. Verdachte schrok en remde als reactie daarop zo hard af, dat het voorwiel van zijn motor blokkeerde en hij ten val kwam. Hij is met zijn motor tegen de overstekende persoon aan gegleden. Deze persoon is bij dit ongeval gewond geraakt. Door zijn handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Ter zitting is aannemelijk geworden dat verdachte verscheidene malen heeft geprobeerd om contact te zoeken met het slachtoffer, maar dat daar van de zijde van het slachtoffer kennelijk geen behoefte aan is. Daarnaast is ter zitting van het hof gebleken dat het ongeval verdachte nog vaak bezig houdt. Het plezier in motorrijden is verdwenen, hij heeft zijn motorfiets te koop staan.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 december 2018 is gebleken dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld.
Het hof komt tot een andere - lichtere - bewezenverklaring dan de rechtbank. Ook de strafoplegging zal daarom een andere zijn. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat een passende bestraffing kan worden gevonden in oplegging van een geldboete van € 750,- subsidiair 15 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 12 februari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Schuijlenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.