ECLI:NL:GHARL:2019:1345

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
21-006875-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing van een middelbare schooldocent door bedreiging met geweld en dwang tot geldafgifte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor afpersing van een middelbare schooldocent. De feiten dateren van 23 juni 2017, toen de verdachte de aangever bedreigde met geweld en hem dwong om € 1.000,00 te pinnen en aan hem te overhandigen. De verdachte had screenshots van compromitterende chatberichten tussen de schooldocent en een minderjarige leerling in zijn bezit en dreigde deze openbaar te maken. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken, maar het hof kwam tot een andere bewijsbeslissing. Het hof oordeelde dat de aangever onder dwang heeft gehandeld en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding van € 1.555,10.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006875-17
Uitspraak d.d.: 11 februari 2019
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 8 december 2017 met parketnummer 18-830249-17 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende [adres 1] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij Verslavingszorg Noord-Nederland. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 6.776,58, bestaande uit € 3.276,58 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De schriftelijke vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.R.M. Schaap, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis – waartegen het hoger beroep is gericht – verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 23 juni 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , op de openbare weg, te weten [adres 2] , met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, te weten 1000 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte:
- naar de woning van voornoemde [benadeelde] is gegaan en/of
- voornoemde [benadeelde] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik maak je kapot, ik kan je helemaal kapotmaken" en/of "Ik wil smartengeld zien, anders ga ik de politie bellen" en/of "Je moet naar buiten komen en je moet betalen en dan is het klaar", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- voornoemde [benadeelde] met een pistool heeft bedreigd, althans die [benadeelde] de indruk heeft gegeven dat hij, verdachte, een pistool bij zich had en/of
- voornoemde [benadeelde] dreigend heeft gesommeerd met hem, verdachte, mee te gaan naar een pinautomaat en/of
- voornoemde [benadeelde] dreigend heeft gesommeerd 1000 euro te pinnen en (vervolgens) aan hem, verdachte, te overhandigen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 23 juni 2017 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of openbaring van een geheim, te weten (screenshots van) (seksueel getinte) gesprekken via Facebook Messenger en/of Snapchat tussen [benadeelde] en (de minderjarige) [naam 1] , [benadeelde] heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag, te weten 1000 euro, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde] althans aan een ander dan aan verdachte, immers heeft hij, verdachte, tegen [benadeelde] gezegd dat hij naar de politie zou gaan met genoemde (screenshots van) gesprekken als hij genoemd geldbedrag niet zou geven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs voor afpersing

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft ter zitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, de afpersing. Daartoe heeft hij verwezen naar de aangifte en ook naar de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij ter plaatse was en de woorden als ten laste gelegd gezegd kan hebben, als ook de verklaring van diens zoon [naam 2] .
De verklaring van verdachte dat aangever spontaan 1000 euro aan hem zou hebben gegeven, acht de advocaat-generaal niet aannemelijk.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de primair tenlastegelegde afpersing, nu niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat het aannemelijk is dat aangever vrijwillig en op eigen initiatief € 1000,00 aan verdachte heeft gegeven en dat aldus geen sprake is geweest van dwang.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt hierover in het bijzonder het volgende.
Vaststaande feiten
Vaststaat dat verdachte op 23 juni 2017 zich omstreeks 22.30 uur naar de woning van aangever [benadeelde] heeft begeven en aangever aldaar heeft geconfronteerd met screenshots van compromitterende (onderdelen van) chatberichten die [benadeelde] , werkzaam als middelbare schooldocent, naar één van zijn minderjarige leerlingen, [naam 1] , had gestuurd. Verdachte had deze screenshots ontvangen van zijn zoon [naam 2] , die bevriend is met [naam 1] . Verdachte heeft erkend dat hij aangever graag een vuist wilde geven en dat hij toen aldaar grovere taal heeft gebruikt. Verdachte heeft tevens erkend dat hij heel boos was en onder invloed was van alcohol.
Over hetgeen daarop volgend heeft plaatsgevonden verschillen de verklaringen van aangever en verdachte. Wel staat vast dat aangever op een gegeven moment € 1000,00 heeft gepind, terwijl verdachte zich in de nabije omgeving bevond, en dat aangever het geldbedrag, direct nadat het gepind was, aan verdachte heeft overhandigd in ruil voor verwijdering van voornoemde screenshots.
Verklaring aangever
Aangever heeft verklaard dat verdachte, toen hij op 23 juni 2017 voor aangevers woning stond, boos was en toen aldaar tegen hem heeft gezegd “Ik maak je kapot, ik kan je helemaal kapotmaken” en “Ik wil smartengeld zien, anders ga ik de politie bellen” en “Je moet naar buiten komen en je moet betalen en dan is het klaar” en dat hij, verdachte, niet alleen was en dat er anderen in de buurt waren. Volgens aangever heeft verdachte daarbij een pistool laten zien die verdachte in zijn broeksband had zitten. Aangever heeft verklaard dat hij daarop de deur van zijn woning heeft dichtgedaan en het gordijn heeft gesloten. Aangever heeft naar eigen zeggen op dat moment [naam 1] meerdere Snapchat-berichten gestuurd inhoudende: “ [naam 1] wat doe je?” en “Er staat een man voor de deur met een pistool en een screenshot van ons gesprek.”
Toen aangever in zijn woning was, bleef verdachte er op aandringen dat aangever naar buiten moest komen, anders zou verdachte de politie bellen. Aangever was bang omdat hij wist dat verdachte een wapen had en aangever bang was dat verdachte zou gaan schieten. Volgens aangever bleef verdachte zeggen: “Je moet naar buiten komen en je moet betalen en dan is het klaar.”
Aangever is daarop met verdachte naar de Rabobank in het dorp gegaan, waar hij € 1000,00 heeft gepind en overhandigd aan verdachte, waarna verdachte voornoemde screenshots heeft verwijderd.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ontkend aangever te hebben bedreigd met geweld of op andere wijze. Hij heeft ook ontkend dat hij aangever heeft gevraagd om geld. Verdachte heeft bovendien ontkend dat hij een pistool bij zich heeft gehad tijdens het ten laste gelegde incident. Verdachte heeft verklaard dat aangever met het initiatief kwam tot het betalen van geld in ruil voor verwijdering van de screenshots.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij een paar dagen na het ten laste gelegde incident spijt kreeg en het geldbedrag van € 1000,00 dat hij van aangever had gekregen in een envelop in de brievenbus van aangever heeft gegooid.
Verdachte heeft erkend dat hij nadien de berichten tussen aangever en [naam 1] wederom bij zijn zoon heeft opgevraagd. Na aanvankelijk hardnekkig te hebben ontkend, heeft verdachte uiteindelijk verklaard nogmaals bij de woning van aangever zijn geweest.
Oordeel betrouwbaarheid verklaringen
Het hof overweegt dat aangever een feitelijke en specifieke verklaring heeft afgelegd over het ten laste gelegde incident. Aangever heeft daarin onder meer verklaard dat hij bij verdachte een pistool heeft gezien en dat verdachte zijn hand op dat pistool heeft gelegd.
Het hof ziet in de verklaring van de zoon van verdachte, [naam 2] , ondersteuning voor de verklaring van aangever voor wat betreft de omstandigheid dat aangever is bedreigd met (fysiek) geweld. [naam 2] heeft verklaard dat verdachte op de avond van het tenlastegelegde, onderweg naar de woning van aangever, heeft gezegd “Ik ga hem pakken”. Voorts heeft [naam 2] verklaard dat zijn vader de donderdag na het ten laste gelegde incident heeft verteld wat er was gebeurd (het hof begrijpt: op de avond van 23 juni 2017). [naam 2] heeft zijn vader gevraagd waarom hij het geld van aangever heeft gestolen. [naam 2] noemt het stelen aangezien aangever geld zou hebben gegeven omdat hij niet wilde ‘dat papa hem pijn zou doen’. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof erkend dat hij het voorgaande heeft gezegd.
Daarnaast is het hof van oordeel dat de verklaring van aangever ondersteund wordt, en daarmee afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte, door de chatberichten die verdachte kort na het ten laste gelegde incident naar zijn broertje [naam 3] heeft verstuurd, inhoudende “1000 euro verdiend haha. Klootzak van leraar gepakt”.
Het hof ziet geen aanleiding om aan de inhoud van de verklaring van aangever te twijfelen.
Gezien het voorgaande oordeelt het hof dat de verklaring van aangever - in tegenstelling tot de verklaring van verdachte - betrouwbaar is en zal deze verklaring als uitgangspunt nemen bij de verdere beoordeling van het tenlastegelegde.
Oordeel aanwezigheid pistool
Het hof is er niet van overtuigd geraakt dat verdachte daadwerkelijk een pistool bij zich droeg tijdens het tenlastegelegde incident. Het hof is van oordeel dat verdachte wel de indruk daartoe heeft gegeven door een beweging naar zijn linker heup te maken.
Verdachte heeft verklaard dat hij misschien wel de indruk heeft gewekt dat hij een pistool pakte, maar dat het zijn shag of sleutelbos was. Dit acht het hof niet aannemelijk, nu zowel verdachte zelf als zijn zoon [naam 2] hebben verklaard dat hij zijn shag altijd in zijn broekzak bewaart en de vorm en kleur van een sleutelbos in het geheel niet past bij het voorwerp waarover aangever heeft verklaard. De omstandigheid dat verdachte de indruk heeft gewekt een pistool bij zich te dragen draagt bij aan het scenario dat aangever het geld onvrijwillig heeft afgedragen.
Bespreking verweren verdediging
De verdediging heeft (het hof begrijpt: subsidiair) aangevoerd dat de ten laste gelegde afpersing pas heeft plaatsgevonden bij de pinautomaat van de Rabobank en dat het gebeuren daaraan vooraf bij aangevers woning slechts een eventuele opbouw van spanning is geweest, maar dat het causaal verband tussen de gebeurtenissen bij de woning en de afgifte van het geld te ver verwijderd is en derhalve niet kan leiden tot de bewezenverklaring van de ten laste gelegde afpersing.
Het hof volgt de verdediging niet in dit standpunt. Het hof oordeelt dat de gebeurtenissen voorafgaand aan het pinnen van het geldbedrag, bij de woning van aangever, de opmaat is geweest voor de direct daarop volgende afpersing. Door het tonen van de screenshots aan aangever, wist aangever dat hij chantabel was geworden. Bezien in dat licht, en ter voorkoming van verdere verspreiding van de voor aangever belastende informatie, wordt overwogen dat aangever zich gedwongen voelde op de eis van verdachte om hem geld te verschaffen, in te gaan.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat aangever meerdere momenten gelegenheid heeft gehad om afstand te nemen van verdachte en hulp in te schakelen van politie of van kennissen die zij tegenkwamen op straat. Nu aangever dat niet heeft gedaan, vormt dat een contra-indicatie voor de aanwezigheid van dwang, aldus de verdediging.
In tegenstelling tot de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de geldbetaling wel heeft plaatsgevonden onder dwang. Onder de gegeven omstandigheden was het voor aangever zeer moeilijk om de politie in te schakelen ter beëindiging van de dreigende situatie waarin hij was terechtgekomen, waarbij hij immers direct openheid van zaken had moeten geven over de kwalijke situatie tussen hem en [naam 1] . Aangever zat klem en kon in feite niets anders doen dan verdachte het gesommeerde geld betalen.
Conclusie
Concluderend heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan afpersing in de zin van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 juni 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , op de openbare weg, te weten [adres 2] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, te weten 1000 euro, toebehorende aan die [benadeelde] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
- naar de woning van voornoemde [benadeelde] is gegaan en
- voornoemde [benadeelde] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik maak je kapot, ik kan je helemaal kapotmaken" en "Ik wil smartengeld zien, anders ga ik de politie bellen" en "Je moet naar buiten komen en je moet betalen en dan is het klaar" en
- die [benadeelde] de indruk heeft gegeven dat hij, verdachte, een pistool bij zich had en
- voornoemde [benadeelde] dreigend heeft gesommeerd 1000 euro te pinnen en vervolgens aan hem, verdachte, te overhandigen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
afpersing.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing van aangever op de openbare weg door aangever te bedreigen met geweld en daarbij € 1000,00 buit te maken. Dit is een ernstig strafbaar feit, waarop een maximale gevangenisstraf van twaalf jaren is gesteld.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van de informatie die hij van zijn zoon had gekregen en heeft enkel gehandeld vanuit het oogpunt van eigen financieel gewin. Verdachte heeft kennelijk niet stilgestaan bij de impact die zijn handelen op aangever zou hebben. Bovendien is aangever financieel benadeeld door verdachte.
Verdachte heeft tegenover het hof verklaard dat hij boos was over het gedrag van aangever jegens de leerlinge [naam 1] en daarom naar de woning van aangever was gegaan. Het hof acht het kwalijk dat verdachte niet met de informatie naar de politie, de school of de ouders van [naam 1] is gegaan, maar in plaats daarvan heeft gehandeld uit eigenrichting en eigen belang. Verdachte doet alsof hij de minderjarige [naam 1] wilde helpen, maar duidelijk is dat zij met het gedrag van verdachte op geen enkele wijze geholpen is. Het hof vindt de gestelde oprechte intenties van verdachte niet geloofwaardig. Te meer nu verdachte een week later – nadat hij nogmaals de compromitterende screenshots bij zijn zoon had opgevraagd – voor de tweede keer naar de woning van aangever is gegaan om ‘verhaal’ te halen, in plaats van de informatie te delen met voornoemde geëigende partijen. Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het de bedoeling van verdachte was om aangever opnieuw af te persen.
De verdediging heeft het hof – in geval van bewezenverklaring – verzocht te volstaan met oplegging van een taakstraf, omdat een gevangenisstraf de pogingen van verdachte om zijn leven te verbeteren zou doorkruisen. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat hij bij oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf alles zal kwijtraken. Hij is bang dat hij zijn huis zal kwijtraken en vervolgens geen inkomsten meer zal hebben. Verdachte heeft geen werk en ontvangt nu een uitkering. Verdachte staat vrijwillig onder bewind.
Gelet op de aard en de ernst van het feit is het hof van oordeel dat er niet aan valt te ontkomen om een deels (on)voorwaardelijke gevangenisstraf, van hierna te noemen duur, op te leggen. Het hof ziet in het voorwaardelijk strafdeel een stok achter de deur voor de verdachte om in de toekomst niet meer in aanraking te komen met politie en justitie. Het hof is van oordeel dat de – overigens niet onderbouwde – omstandigheid dat verdachte mogelijk zijn woning zal kwijtraken door detentie niet opweegt tegen de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit. Oplegging van een taakstraf, zoals verzocht door de verdediging, volstaat om die reden niet.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 6.776,56, bestaande uit
€ 3.276,56 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1055,10 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De toewijsbare materiële schade betreft het geldbedrag van € 1000,00 dat verdachte door middel van de afpersing van aangever heeft verkregen, alsmede de reiskosten van € 55,10 (te weten vijfmaal € 11,02) die benadeelde partij heeft gemaakt in verband met rechtsbijstand.
Voor wat betreft de overig gevorderde materiële schade, te weten de behandelingskosten voor en reiskosten in verband met psychologische behandeling, is het hof van oordeel dat het causaal verband tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de schade niet zonder meer is vast te stellen en dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor wat betreft de immateriële schade acht het hof het aannemelijk dat de benadeelde partij in ieder geval voor een deel rechtstreekse immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het hof schat dit deel op een bedrag van
€ 500,00. Voor het overige is het hof eveneens van oordeel dat het causaal verband niet zonder meer is vast te stellen en dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aan rechtsbijstandskosten is gevorderd een bedrag van € 1.533,78. Het hof constateert dat dit bedrag proceskosten betreft en geen (materiële) schade. Het hof is van oordeel dat de rechtsbijstandskosten in deze kunnen worden vastgesteld volgens het liquidatietarief. Het hof acht een bedrag van € 1.518,00 (2 punten, toepasselijk tarief € 759,00 per punt volgens tarief I in hoger beroepzaken) toewijsbaar als proceskosten. Voor het overige zijn geen proceskosten gevorderd.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.555,10 (duizend vijfhonderdvijfenvijftig euro en tien cent) bestaande uit € 1.055,10 (duizend vijfenvijftig euro en tien cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.518,00 (duizend vijfhonderdachttien euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.555,10 (duizend vijfhonderdvijfenvijftig euro en tien cent) bestaande uit € 1.055,10 (duizend vijfenvijftig euro en tien cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 23 juni 2017.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Haak, griffier,
en op 11 februari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.J. Deuring is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.